zaterdag, augustus 13, 2005

PARIJS – BERLIJN – MOSKOU, de as die Washington doet beven door Alain DE BENOIST in TeKoS nr. 115 2004

De door Washington en Londen eenzijdig uitgeroepen oorlog in Irak heeft tenminste één verdienste gehad: de wedergeboorte van een Europees bewustzijn, gesymboliseerd door het afwijzingsfront dat werd gevormd door Parijs, Berlijn en Moskou. Maar zal deze vlaag van zelfbewustzijn gevolgd worden door een overeenstemmende institutionele evolutie? Niets is minder zeker, jammer genoeg. Het project Europese grondwet bevat dubbelzinnigheden die op zijn minst onrustwekkend zijn. Zij verhinderen dat de vorming van een as Parijs – Ber-lijn – Moskou erg slecht nieuws zou zijn voor ‘onze Amerikaanse vrienden’.

Gedurende jaren, zo niet decennia, betekende Europa voor velen hoop. Vandaag boezemt het vooral onzekerheid in. Men ervaart zelfs af en toe een bedreiging. Sinds de invoering van het verdrag van Maastricht in 1992, marcheert Europa inderdaad op zijn kop. Slachtoffer van het bureaucratische getalm van Brussel, van het gebrek aan eenheidsvisie bij de lidstaten, en van de zorgvuldig onderhouden wazigheid van einddoelen die uitsluitend gericht zijn op vraag-stukken van commerciële concurrentie en financiële orthodoxie, is het bovendien ook nog verwikkeld in een overhaast uitbreidingsproces dat het voor lange tijd tot machteloosheid en verlamming veroordeelt. Politiek Europa lijkt vandaag totaal afgeblokt te zijn.

De mislukking van de intergouvernementele conferentie die op 12 en 13 december 2003 in Brussel werd gehouden was een eclatante demonstratie van de diepte van de crisis. Als gevolg van deze mislukking moest de top van Nice (vanaf 1 april 2004) het functioneren van het Eu-ropa der 25 regelen. Een op die manier tot immobilisme veroordeeld Europa wordt dus be-roofd van alle kansen om op internationaal vlak een politieke rol te spelen. Het is bekend dat zo’n situatie perfect uitkomt voor de nieuwe lidstaten van Centraal- en Oost-Europa die de Europese Unie slechts zien als een economische ruimte en subsidiebron en die zich in de eer-ste plaats, via hun toetreding tot Europa, willen integreren in een liberale wereldeconomie. Deze landen zijn absoluut geen vragende partij voor een bijkomende gemeenschapsgezinde integratie, evenmin liggen zij wakker van de vorming van een Europese politieke macht. Zij hebben geen andere ambitie dan satellietlanden van de Verenigde Staten te worden, net zoals ze indertijd satellietlanden van de Sovjetunie waren.

Het ontwerp van de Europese Grondwet dat werd voorgesteld op 20 juni 2003 op de top van Thessaloniki is ook erg veelbetekenend. Zeker, elkeen heeft het recht te denken dat voor Eu-ropa een slechte grondwet nog altijd beter is dan helemaal geen grondwet. Maar ook dan moet men weten wat er precies in de tekst staat.

Immers, het eerste dat men moet zeggen over dit ontwerp is dat het eenvoudigweg geen ont-werp van Grondwet is. Het kenmerkende van een grondwet is dat zij een politieke gemeen-schap creëert, dat zij de collectieve identiteit die deze gemeenschap vooronderstelt, grondvest. Dat is hier geenszins het geval. Een grondwet impliceert bovendien een grondwetgevende macht, dit wil zeggen, dat zij moet worden opgesteld, aangenomen en geratificeerd door het volk, of, bij ontstentenis, door een hoge vergadering die door de burgers uitdrukkelijk voor dit doel werd verkozen. In voorliggend geval zou het dus nodig zijn geweest een grondwetge-vende vergadering te verkiezen of, op zijn minst, dat het Europese Parlement zichzelf zou omgevormd hebben tot grondwetgevende vergadering. In plaats daarvan werd het ontwerp toevertrouwd aan een zonderlinge verzameling van vertegenwoordigers van regeringen en staten, van nationale parlementen, van het Europese parlement en van de Europese Commis-sie, waarvan geen enkele een mandaat had gekregen om over een ontwerp van Grondwet te debatteren of te onderhandelen. Terwijl de burgers niet eens geraadpleegd worden aangezien hun de mogelijkheid om zich bij referendum over de tekst uit te spreken, zelfs niet wordt geboden.

Een grondwet die de Europese onafhankelijkheid prijsgeeft.

Het gaat dus niet zozeer om een Grondwet dan wel om een soort verdrag met constitutionele draagwijdte, dat door de Europese contractanten wordt aangenomen als een wet of een regle-ment, wat helemaal iets anders is. De uitdrukking ‘grondwettelijk verdrag’ is in feite contra-dictorisch. Een Grondwet is een wet van een bijzondere aard, die zich als dusdanig onmiddel-lijk aan iedereen en elkeen oplegt, daar waar een verdrag een simpel contract tussen staten is, dat zich vertaalt door middel van een analysemethode waarbij de vrijwilligheid van de partij-en voorrang heeft. In het beste geval zal de Grondwet worden aangenomen door de staten, conform de gebruikelijke procedure van verdragen, en kan zij slechts worden herzien volgens de unanimiteitsregel, iets wat geen grondwetgevende, maar een diplomatieke procedure is. Het ontwerp mag dan al beklemtonen dat de EU “geïnspireerd is door de wil van de burgers en de staten”, in werkelijkheid is de wil van de staten het enige wat telt.

Een Grondwet tenslotte beperkt zich over het algemeen tot het vastleggen van een institutio-neel systeem en tot het vastleggen van enkele algemene principes. Ze moet dus op zo’n ma-nier opgesteld zijn dat alle burgers zich erin kunnen herkennen, wat voor de rest ook hun poli-tieke opvattingen mogen zijn – politieke opvattingen die, in een democratisch regime, niet anders dan veelvoudig en uiteenlopend kunnen zijn. Echter, in plaats van alle mogelijke poli-tieke opinies te verwelkomen sluit het huidige ontwerp van Grondwet er onmiddellijk een aantal uit door voor te stellen een exclusief liberale oriëntatie aan te nemen – een beslissende oriëntatie, met name in het perspectief van nieuwe aansluitingen, daar artikel 1 van het ont-werp de EU opent verklaart voor “alle Europese staten die onze waarden aanvaarden”.

In artikel 3 maakt de tekst van het ontwerp van “een eenheidsmarkt waar de concurrentie vrij en onvervalst is”, het centrale doel en de hoogste waarde van de EU. Anderzijds worden de burgers en de staten geen enkel recht op inzage gegund in de monetaire politiek. De stabiliteit van de prijzen is de essentiële rol die aan de Centrale Europese Bank wordt toegekend. Het objectief van absolute vrijheid van het handelsverkeer wordt daarmee boven alle andere doel-stellingen geplaatst. Dat betekent niet alleen dat kapitaalbewegingen, speculatieve of andere, voortaan door niets meer gehinderd zouden mogen worden, maar dat elke openbare politiek op sociaal of fiscaal vlak, op het vlak van controle van immigratie of van milieubescherming, verworpen zou kunnen worden onder de beschuldiging van het ‘vervalsen’ van de vrije con-currentie. Vastleggen dat het voortaan onmogelijk is een politiek te voeren is die afbreuk doet aan die concurrentie komt erop neer dat men zegt dat deze vrije concurrentie een doel op zich uitmaakt en niet een middel ten dienste van werkgelegenheid, economische groei, ecologisch evenwicht of sociale rechtvaardigheid.

Met andere woorden, het ontwerp graveert in de drukplaat van de Grondwet uitsluitend de weergave van een streng liberale politiek die vandaag, gezien de resultaten ervan, steeds meer in vraag wordt gesteld. Eenmaal ‘geïnstitutionaliseerd’ zal een dergelijke koers zowel aan de instellingen als aan de staten opgedrongen moeten worden. Zoals Dominique Rousseau, pro-fessor aan de universiteit van Montpellier heeft geschreven: “Het ontwerp kent alleen aan het liberale principe de kwaliteit toe van principe van hoger belang waarop de legitimiteit van alle openbare politiek rust en legt de Europese burgers en hun vertegenwoordigers op de logica van de markteconomie in hun wetten vast te leggen”.

Voegen we er nog bij dat artikel 40 bepaalt dat “om een engere samenwerking te bewerkstel-ligen op het gebied van onderlinge defensie, zullen de lidstaten ageren in strikte samenwer-king met de NAVO” en verder nog stipuleert het dat elke gemeenschappelijke defensie- en veiligheidspolitiek ‘compatibel’ moet zijn met de politiek die werd vastgelegd in het kader van de NAVO. Die bepaling beperkt dus bij voorbaat de autonomie van het Europees buiten-landse beleid en begrenst zonder twijfel de onafhankelijkheid van de EU.

Er zijn ook nog andere taboeonderwerpen maar het ontwerp van Grondwet hoedt er zich wel voor die aan te raken: het probleem van de taal van Europa, het probleem van zijn hoofdstad, het probleem van zijn uiterste grenzen, het probleem van de uitvoeringsmodaliteiten van ge-meenschappelijk recht, het probleem van de financieringswijze van het Europese budget, enz.

Voor deze situatie, waarin de logica van particuliere belangen de dynamiek van de verbonden gemeenschap ondermijnt, bestaat er maar één oplossing: ervoor zorgen dat diegenen die slechts aan Europa denken in markttermen de anderen niet verhinderen verder te gaan. Het enige alternatief is dus de oprichting van een ‘harde kern’ die de landen verenigt die vastbe-sloten zijn voor te gaan in de opbouw van een van een echte politiek macht. Het is deze idee die twee jaar geleden, bij wijze van waarschuwing, werd onderzocht door Henri de Grossou-vre in zijn boek getiteld: Paris-Berlin-Moscou. (1)

Het is veelzeggend dat de voortekens van die as Parijs–Berlijn–Moskou te merken waren op de vooravond van de Amerikaanse oorlog in Irak, als Frankrijk, Duitsland en Rusland in een gezamenlijke verklaring gepubliceerd op 5 maart 2003 duidelijk te kennen gaven niet te wil-len deelnemen aan de militaire agressie waartoe de Verenigde Staten eenzijdig hadden beslo-ten. (2)

Het Frans-Duitse duo: de harde kern van Europa.

Het spreekt voor zich dat deze ‘harde kern’ slechts kan rusten op het duo Frankrijk-Duitsland, waarvan de rol als motor van de EU nooit ontkend werd, om historische redenen, waaraan precies Henri de Grossouvre terecht herinnert als hij schrijft: “sinds de Middeleeuwen is het de mate van verstandhouding tussen Frankrijk en Duitsland die beslist over vrede of oorlog op het continent”. “Frankrijk”, vervolgt hij, “ligt centraal in West-Europa (…) Het is het enige Europese land dat zowel deel uitmaakt van Noord-Europa als van het Mediterrane Europa terwijl het een Atlantisch voorkomen heeft. Duitsland is de dynamische hoeksteen van Euro-pa, de verplichte doorgangsweg tussen het Noorden, het Westen en het Oosten. Frankrijk heeft zowel een Rijnlandse als een Mediterrane bestemming. De Fransen en de Duitsers heb-ben deels een gemeenschappelijke geschiedenis, het Frankische rijk. De erfgenamen van het Karolingische keizerrijk waren op economisch en cultureel vlak steeds voor op de rest van Europa. Samen zijn Frankrijk en Duitsland economisch en politiek de verplichte toegang tot de EU.” (3)

Het is niet minder waar dat Frankrijk en Duitsland ten overstaan van de Verenigde Staten van Amerika verschillende houdingen hebben aangenomen. Om de bekende historische redenen is Duitsland vanaf 1945 fundamenteel heropgebouwd als een onmacht. Ten tijde van de koude oorlog voelde de Bondsrepubliek zich afhankelijk van de VS, die haar op hun beurt be-schouwden als de meest betrouwbare geallieerde in centraal Europa. Om een bekende verge-lijking te gebruiken: Duitsland was tegelijkertijd een economische reus en een politieke dwerg, waardoor het op de internationale scène slechts een figurantenrol kon spelen.

Welnu, het is precies die vergelijking die vandaag de neiging heeft te verdwijnen. Verschil-lende signalen tonen aan dat Duitsland er nu in slaagt gebruik te maken van de herwonnen eenheid om ook op politiek vlak een rol te spelen die meer overeenkomt met de reële beteke-nis van het land. (4) Zoals altijd aan de andere kant van de Rijn is de evolutie traag, maar er lijkt onloochenbaar een nieuwe kaap gerond te zijn. De ondubbelzinnige weigering van Duits-land op de vraag om steun vanwege de Amerikanen in de Irak affaire getuigt hiervan. In Frankrijk is dit belangrijke feit zeker niet op zijn juiste waarde beoordeeld. Nochtans, zoals Stephan Martens opmerkt: “sinds de oprichting van de BDR zijn de Duits-Amerikaanse ver-houdingen nooit geteisterd door zo’n diepe crisis” (5). Op 29 november 1999 had Gerhard Schröder, bij een van zijn bezoeken aan Frankrijk, reeds de formule van een ‘Europese mo-gendheid’ tot de zijne gemaakt. Op 5 augustus 2002, in Hannover, verklaarde hij een ‘Duitse weg’ aan te kleven, apart van de Amerikaanse politiek, wat hem moest helpen om enkele we-ken later herkozen te worden. Nog recenter, in februari 2003, kon het weekblad Der Spiegel op de voorpagina blokletteren: “Opstand tegen Amerika. David Schröder tegen Goliath Bush”. (6)

De Duitse openbare mening is ook geëvalueerd. Volgens een opiniepeiling die voor enkele maanden werd gepubliceerd, vinden 76 % van de Duitsers nu dat de Amerikanen enkel hun eigen belangen najagen als ze in het buitenland tussenkomen (tegenover 58 % in 1993) en slechts 31 % meent dat de Verenigde Staten vandaag de behoeders van vrede en veiligheid in de wereld zijn. (tegenover 61 % in 1993).

Het gaat dus om een aanzienlijke evolutie. Duitsland verlaat geleidelijk zijn positie van beste leerling in het Atlantische klasje. Het engageert zich, samen met Frankrijk, in een onderne-ming die de kern wil zijn van een echte Europese defensie – wat Henri de Grossouvre toelaat te schrijven dat: “het einde van het transatlantisch taboe de grootste evenement is in de Duitse buitenlandse politiek sinds het einde van de tweede wereldoorlog”. (7)

Het is dus geen toeval dat de mislukking van de top van Brussel onmiddellijk weer de idee van een Frans-Duits initiatief om de crisis te overwinnen heeft opgeroepen, een initiatief dat zich vertaalt in de vorming binnen de EU, van een ‘harde kern’, waarvan de vormen overigens nog bepaald moet worden. Sommigen praten zelfs al van de oprichting van een echte Frans-Duitse confederatie die, als ze ooit het daglicht zou zien, zonder twijfel ook gemakkelijk de Lage Landen van de Benelux zou aantrekken. Op die manier zou zich een project kunnen rea-liseren dat generaal de Gaulle al lang geleden voorgesteld had: Het verdrag van Verdun, dat in 842 het rijk van Karel de Grote opsplitste, herzien om de Westfranken en de Oostfranken te herenigen.

Tegelijkertijd lijkt het vitaal om met Rusland een strategisch partnerschap op te richten, dat dit land de kans geeft om zich met de EU te associëren als het gaat over buitenlandse beleid en om de samenwerking verstevigen, meer bepaald op het gebied van luchtvaart- en energie-vraagstukken. Het is uiteraard aan het Frans-Duitse duo om het initiatief te nemen voor zo’n partnerschap en voor zulk een samenwerkingszone, waarbij zich ook landen als Oekraïne en Wit-Rusland zouden kunnen aansluiten. Rusland zal inderdaad des te meer geneigd zijn om zich bij een dergelijk project aan te sluiten als een aantal Europese landen ondubbelzinnig hun wil zouden uiten om verder te gaan op basis van een politiek die afstand neemt van die van de Washington.

Frankrijk, Duitsland en Rusland hebben niet alleen vele politieke, economische en culturele belangen gemeen. Het zijn ook landen met die opmerkelijk complementair zijn. Slechts twee voorbeelden, het ene betreft de defensieproblematiek en het andere het vraagstuk van de ener-giebronnen.

Het is bekend dat de Verenigde Staten 3,4 % van hun BNP besteden aan militaire uitgaven, Frankrijk slechts 2,6 %. De voorsprong van de Amerikanen lijkt op dit gebied dus logisch. Nochtans spenderen Rusland, Duitsland en Frankrijk met hun drieën meer geld aan defensie dan de VS doen. Het bijeenvoegen van sommige van deze investeringen zou het Europa mo-gelijk kunnen maken op zijn minst een stukje van de achterstand in te lopen.

Het allergrootste Europa van Brest tot Vladivostok.

Maar vooral, Rusland beschikt over grondstoffen die noch de Fransen noch de Duitsers bezit-ten. Het aandeel van koolwaterstoffen en van grondstoffen in het algemeen, is aanzienlijk in de Russische economie daar zij in 2003 ongeveer 35 % van het nationaal budget uitmaakten en 13 % van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Rusland is overigens sinds jaar 2000 niet alleen derde in de wereld geworden in olieproductie en de tweede in olie-export, maar ook de eerste in zowel aardgasproductie als aardgasexport. Dit betekent dat hun petroleum- en aard-gasconcerns niet alleen economische actoren van het eerste plan zijn, maar dat ze ook een eminente politieke rol kunnen spelen door West-Europa een alternatieve energievoorraadbron te bieden ten opzichte van een deels door Amerika gecontroleerde Nabije Oosten. De sluiting van het merendeel van zijn nucleaire centrales zal Duitsland wat elektriciteitsproductie betreft afhankelijker maken van aardgas dat in hoofdzaak uit Rusland komt. Duitsland is overigens de grootste investeerder en de belangrijkste handelspartner van Rusland.

Erg belangrijk in dit verband is de bouw van een spoorwegnet, bijgenaamd ‘Oostenwind’, dat China moet verbinden met West-Europa, via Rusland, Wit-Rusland en Duitsland en ook nog de ingebruikname in Polen in april 2003, van een spoorwegtunnel die het Verre Oosten twee keer sneller met West-Europa verbindt dan via de waterwegen.

Natuurlijk zijn er ook onzekerheden. Ze wegen vooral op Rusland waar het politiek en eco-nomisch herstel een vitaal element is van de huidige inspanningen maar waarvan de toekomst, vandaag meer dan ooit onvoorspelbaar is. De recente arrestatie van de ‘oligarch’ Mikhaïl Khodorkovski, de rijkste man van Rusland en een van de belangrijkste symbolen van alle malversaties van de jaren 1990, die ronduit pro-amerikaanse stellingen had ingenomen bij de oorlog in Irak, getuigt niettemin van de vast wil van Vladimir Poetin om de staat te herstellen en een aantal maffioso te bestraffen waarvan men zei dat ze onkwetsbaar waren. Daarnaast zijn er ook de demografische gegevens die bijzonder onrustwekkend zijn voor Duitsland en Rusland, maar ook voor de overgrote meerderheid van de EU-lidstaten aangezien men voor-spelt dat in 2050 de gemiddelde leeftijd in Europa 57 jaar zal zijn, tegenover 37 jaar in de Verenigde Staten. Tenslotte moet men natuurlijk ook rekening houden met electorale onze-kerheden die, in elk land, veranderingen van politieke doelstellingen kunnen meebrengen.

Naast die conjunctuurgegevens bestaan er nogal wat grondstromen en onveranderlijke feite-lijkheden. Aan de belangrijkste daarvan herinnert Henri de Grossouvre als hij schrijft dat: “de exacte tegenpool van de Verenigde Staten in het noordelijk halfrond het grootst mogelijke Europa is, van Brest tot Vladivostok, dat aan beide uiteinden wordt geflankeerd door de Britse en Japanse archipels”, en dat “dat gigantisch euro-aziatisch continent de hoofdmoot van de wereldbevolking en de wereldrijkdommen verenigt”. (8)

De idee van een as Parijs-Berlijn-Moskou vindt in elke geval zijn weg in de geesten. En het interessantste is dat zij zich verheft boven de gebruikelijke ideologische kloven en verdedigers vindt in de meest uiteenlopende kringen.

Jacques Julliard bijvoorbeeld denkt dat het tijd is voor een versterking van het Frans-Duitse duo. “En zelfs”, schrijft hij, “voor een organische fusie van beide landen op diplomatiek en militair gebied, (want) er is geen ander mogelijkheid om de Europese idee te redden bedreigd als ze is door het neo-imperialisme van de Amerikanen”. (9) “Er zijn vandaag” zegt hij ook nog “slechts twee landen die, ondanks hun conjuncturele problemen, de idee van een ‘Europe-se mogendheid’ weerspiegelen: Duitsland en Frankrijk. Men kan er nog België aan toevoe-gen. Ik stel voor dat we opnieuw doen wat Schumann in 1951 heeft gedaan met kolen en staal: onze legers, onze diplomatie en ons economisch beleid bijeen voegen. Alle landen die zich willen aansluiten bij dit initiatief zijn welkom. (…) Ik ben ervan overtuigd dat sommige landen bij ons zullen aansluiten. Italië, bijvoorbeeld, de dag dat het verlost raakt van Silvio Berlusconi”. (10) En nog: “Het is nodig en het volstaat dat Frankrijk en Duitsland hun midde-len op het gebied van diplomatie en defensie bijeenvoegen opdat de kaarten in Europa, en zelfs in de wereld, helemaal anders gegeven zouden worden”. (11)

Dat is ook de mening van Europarlementslid Jean-Louis Bourlanges die stelt dat: “het enige wat zin zou hebben, zou zijn om in de schoot van de EU en binnen de domeinen waarin de bevoegdheid van de Unie onzeker of niet exclusief is – defensie, buitenlandse beleid of bud-gettaire politiek – een federaal pact te sluiten tussen een aantal staten die besluiten hun institu-tionele, administratieve, militaire en budgettaire krachten te bundelen met het oog op een voe-ren van een gemeenschappelijke politiek”. (12)

“Meer dan ooit moeten Moskou en Parijs toenadering zoeken” schrijft van zijn kant de geopo-litieker Aymeric Chaupadre (13). Terwijl de socialist Alain Joxe verklaart: “Het komt me voor dat de keuze van Duitsland, Frankrijk en België om samen te komen om een kern van Europese verdedigingsmacht te overwegen (…) een belangrijke stap is” (14). “Ik ben ervan overtuigd” bevestigt tenslotte Daniel Cohn-Bendit “dat de idee van een tot enkele landen be-perkte federatie en georganiseerd rond een federale Frans-Duitse kern bezig is zijn weg te maken. Nog voor 2009 zal men een Europese federatie zien ontstaan, binnen in de EU, die de fiscale, sociale en economische convergentie wil versnellen. Een dergelijke dynamische kern kan voor de andere landen alleen maar aantrekkelijk zijn”. (15) Men zou er wel ander voor-beelden kunnen citeren.

Het is in deze context dat in oktober 2003, het Koninklijk Instituut voor Buitenlandse Betrek-kingen (KIBB) in Brussel een document publiceerde onder de titel: “Een Europees veilig-heidsconcept voor de XXIste eeuw” dat aandacht verdient is daar het de verdienste heeft de Europese veiligheid te benaderen vanuit Europa zelf en te besluiten dat het slechts kan be-staan op voorwaarde dat het een mogendheid wordt. Men leest er onder andere: “Onafhanke-lijk van economische, politieke, demografische en militaire belangen, is er geen enkele macht zonder wilskracht (…) Macht veronderstelt de wilskracht om zijn stempel te drukken op de loop van de gebeurtenissen. De Europese Unie zal slechts machtig zijn als haar lidstaten, be-wust en collectief, zich willen samenvoegen tot een van de polen van een multipolaire wereld en daar consequent naar handelen”. Hetzelfde document onderstreept dat enkel “het autonome beslissingsrecht de bewustwording van identiteit en soevereiniteit mogelijk maakt en aan de beslissing verantwoordelijkheid geeft zonder de remmingen veroorzaakt door de gewoonte om afhankelijk, onderdanig en erkentelijk te zijn”.

Dat de as Parijs-Berlijn-Moskou niet zomaar een hersenspinsel is wordt ook duidelijk als men de Amerikaanse pers leest, waaruit blijkt dat een dergelijk vooruitzicht ginds zeer ernstig wordt genomen en als een reëel gevaar wordt ervaren. “Met alle factoren bij elkaar” schrijft de neoconservatief John C. Hulsman in het blad van de Heritage Foundation “hebben Frank-rijk, Duitsland en Rusland potentieel alles wat nodig is om een grootmacht te zijn die in staat is op globaal niveau het tegengewicht te vormen van de Verenigde Staten. Frankrijk levert de politieke en ideologische oriëntatie, Duitsland de economische macht en Rusland de militaire capaciteit”. De conclusie van de auteur is dat de Verenigde Staten, om deze bedreiging het hoofd te bieden, snel op de bal moeten spelen en met alle middelen moeten trachten “deze anti-Amerikaanse harde kern te verdelen”. (16)

In de loop van de laatste jaren zijn de spanningen tussen Europa en de Verenigde Staten steeds scherper geworden. Zij gaan niet alleen over handel, over vlees, over luchtvaart, over het Galileo project (het positionerings- en navigatiesysteem per satelliet dat een directe con-current is van het Amerikaans GPS systeem). Zij duiken op in alle domeinen en nemen nieu-we vormen aan. Om diplomatieke redenen trachten de politici ze natuurlijk te maskeren, zelfs zover dat Jacques Chirac nog voor enkele maanden in een interview in de Financial Times poneerde dat “Europa en de Verenigde Staten dezelfde waarden delen”. (17) Maar het omge-keerde is waar. Zoals onlangs Sylvie Kaufmann opmerkte: “In de loop van de laatste decennia vertoont de evolutie van de Amerikaanse resp. de Europese maatschappij een steeds breder wordende kloof van morele, culturele of politieke aard, over zo belangrijke thema’s als oor-log, vrede, sociale solidariteit, recht, immigratie of godsdienst”; (18)

Het lijdt geen twijfel dat de globalisering deze verschillen in visie en belangen tussen Europa en de Verenigde Staten op de spits zal drijven, al was het maar omdat vanuit geopolitiek standpunt gezien, Europa meer dan ooit een continentale macht blijft en de Verenigde Staten een maritieme macht. “De Amerikanen zijn een zeevolk” herinnert nog Henri de Grossouvre “Het continentale Europa is getekend door zijn band met de aarde. De Verenigd Staten heb-ben dankzij de Europese burgeroorlogen van de XXste eeuw, gestadig de wacht overgenomen van Engeland, de zeemacht bij uitstek. Het overwicht van de handel en de ondergeschiktheid van andere menselijke activiteiten aan de handelsbetrekkingen karakteriseert hen”. (19) Er heerst dus tussen de een en de ander een fundamenteel verschil in wereldbeschouwingen en waarden.

Evenwel interessant is dat dit verschil vandaag naar voor geschoven wordt door de Amerika-nen zelf om hun politiek te rechtvaardigen. In een vorig jaar gepubliceerd boek dat veel ophef heeft gemaakt, verklaart de neoconservatieve Robert Kagan bijvoorbeeld “dat de kloof die is ontstaan tussen beide oevers van de Atlantische oceaan tegenwoordig te diep is om te kunnen hopen dat deze zich binnen afzienbare tijd weer zou kunnen vullen”. (20) Deze opinie wordt door vele ander commentatoren gedeeld.

Gelijktijdig heeft de positie van Amerika ten opzichte van Europa zich duidelijk uitgeklaard. In juni 2003, titelde het Amerikaanse weekblad The New Republic op de eerste pagina: “De Europese supermacht. Waarom Amerika de Europese constructie moet vrezen”. De hoofdre-dacteur van het blad, Andrew Sullivan, schreef: “De hoofdmacht die zal profiteren van het welslagen van een Europese constructie zal Frankrijk zijn. En de Franse intenties zijn essenti-eel gekant tegen de Verenigde Staten, zowel cultureel als economisch en diplomatiek. Dat is de actuele uitdaging voor de Amerikaanse buitenlandse politiek: hoe te verhinderen dat de nieuwe Europese grondwet realiteit wordt”. Drie maand later, in september 2003, publiceerde het weekblad van William Kristol, The Weekly Standard, op zijn beurt een artikel onder de titel: “Tegen het verenigde Europa”.

Overigens worden de Europeanen afgeschilderd, nu eens als verwijfd en laf, dan weer als on-verbeterlijke fascisten en antisemieten, of ook nog als verraders of achterlijken. In de Wa-shington Times ging William R. Howkins zelf zover om uit te leggen dat vijand nr. 1 van de Verenigde Staten niet Osama bin Laden is maar wel de Europeanen. “Het grootste gevaar voor de onafhankelijkheid, de veiligheid en de toekomst van de Verenigde Staten zal, bij het begin van de XXIste eeuw, wellicht niet komen van onze gedoodverfde vijanden met hun massavernietigingswapens, maar wel van onze zogenaamde vrienden die ervan dromen onze economie te controleren en de Amerikaanse reus te knevelen”.(22)

Pierre Hassner erkent het zelf : Vandaag “speelt de Amerikaanse regering openlijk de kaart van de verdeeldheid in Europa”.(23) En Timothy Garton Ash voegt eraan toe: “Voor de eerste keer sinds het begin van de koude oorlog vindt men in Washington zeer invloedrijke personen bereid om te verklaren dat een zwak en verdeeld Europa het in het voordeel van de Verenigde Staten is”.(24)

De euro kan het monopolie van de dollar breken

Deze vijandigheid tegenover Europa wordt verdubbeld met een vijandigheid tegenover de Euro, wat natuurlijk geen verwondering wekt. In de naoorlogse periode konden de Amerika-nen profijt trekken uit de koude oorlog die hen, in vergelijk met hun geallieerden, in een machtspositie plaatste, en uit de almacht van de dollar, die als reservemunt werd gebruikt door de centrale banken van alle landen in de wereld. De koude oorlog is afgelopen en de komst van de euro bedreigt het Amerikaanse monopolie op het mondiale monetaire verkeer. In een land dat niet ophoudt meer te verbruiken dan het produceert, waarvan het niveau van de schuldenlast 31% bedraagt van het mondiale Bruto Binnenlands Product en 40% van het Amerikaanse private inkomen, waar de betalingsbalans blijft achteruit boeren, waar de lopen-de tekorten een historische hoogten hebben bereikt, en waar de nationale rentevoeten in 2002 op hun laagste niveau ooit gevallen zijn, is de handhaving van het dollarmonopolie van le-vensbelang.

Zeker, er zal nog wel wat tijd over gaan vooraleer de euro een reservemunt kan worden die de dollar echt kan bedreigen en zo, in dit domein, Europa op voet van gelijkheid kan plaatsen met de Verenigde Staten. Daarvoor is nodig dat de euro in alle landen beschouwd wordt als bruikbaar activa en dat de staten zelf begerig zijn om er reserves van aan te leggen. Het is ook nodig dat ze op permanentende basis, een planetaire liquiditeit kunnen garanderen en de klas-sieke rol kunnen spelen van ‘uitlener in laatste instantie’. Daar zijn we nog niet aan toe. Niet-temin kan de euro, op een aantal marken, nu al dienen als reserve wisselmunt. Een essentiële stap in de goede richting zou onder andere genomen zijn als de Europese landen er de olie uitvoerende landen, om te beginnen uitgerekend Rusland, konden toe brengen om euro’s te aanvaarden in de plaats van dollars. Het Amerikaanse monopolie wordt dus duidelijk aange-tast, een gegeven waar Washington zich wel degelijk van bewust is.

Tegenover het vooruitzicht van een as Parijs-Berlijn-Moskou moeten de Verenigde Staten dus wel reageren, en ze reageren met het geweld dat hun tegenwoordig eigen is. De Amerikaanse beslissing van begin december 2003, waarbij Frankrijk, Duitsland en Rusland werden uitge-sloten van contracten voor de wederopbouw van Irak, is in dit verband reeds erg veelzeggend.

Maar het is ook denkbaar dat de Verenigde Staten een andere strategie aannemen, ten aanzien van de drie Staten die deze as zouden vormen. Condoleeza Rice, nationaal veiligheidsadvi-seur, heeft daar al een idee van gegeven toen ze als ordewoord gaf: “De Fransen straffen, de Duitsers negeren, en de Russen vergeven”.(25) Wat in klare bewoordingen wil zeggen dat Rusland in staat wordt geacht zich te herpakken, dat Frankrijk onverbeterlijk is en dat het, voor wat uit Duitsland komt, zaak is af te wachten.

Op korte termijn zal de Amerikaanse politiek tegenover Rusland, zoals trouwens ook tegen-over China, principieel bestaan in een poging tot omsluiting. Het baseren van Amerikaanse troepen in de Islamitische republieken en in de Kaspische regio, ten behoeve van de oorlog in Afganistan, zijn daar een bewijs van.

Met betrekking tot Duitsland doen de Amerikanen er vooreerst alles aan om het Frans-Duitse duo uit elkaar te doen springen. Op 3 november 2003, kon men reeds, op een forum getiteld: ‘Bundeswehr en maatschappij’ zien hoe de neoconservatieve Richard Perle de Duitse minister van landsverdediging, Peter Struck, de mantel uitveegde door hem de “verdieping van de Frans-Duitse betrekkingen” aan te wrijven en door “de sterke tendens van Frankrijk en Duits-land om hun solidariteit bij de minste gelegenheid te uiten” aan de kaak te stellen – een uitval die een publiek protest uitlokte van het chef van de Franse generale staf, admiraal Jacques Lanxade. In dezelfde periode verklaarde Michael Ledeen, één van de republikeinse ‘haviken’ vlakbij het Witte Huis, openlijk dat Frankrijk en Duitsland van dan af aan beschouwd moesten worden als ‘strategische vijanden’ van de Verenigde Staten.

Men kan zich ook inbeelden dat de Verenigde Staten alles doen wat in hun macht ligt om het vertrek te bereiken van de sociaal-democraten in Duitsland die zich, dank zij hun notoir anti-fascisme, soms enkele ‘nationale’ sentimenten kunnen veroorloven zonder daardoor verdacht te worden, en om in hun plaats de christen-democraten aan de macht te zien komen die tradi-tioneel een meer ‘Atlantische’ reputatie hebben. Nochtans, zelfs als deze mogelijkheid zich zou voordoen is het nog lang niet zeker dat Washington zijn doel bereikt. Ook binnen de CDU-CSU zelf bestaat er een hele stroming die weinig voorstander is van zuivere terugkeer naar het Amerikaanse gelid. Henri de Grossouvre, heeft er vaak aan herinnerd dat de Frans-Duitse toenadering in 2002 had kunnen evolueren tot een de oprichting van een federatie, die al bestudeerd werd tussen de Franse autoriteiten en toenmalig kanzelierskandidaat Edmund Stroiber. Hij gaat ervan uit dat, onder dezelfde omstandigheden, de risico’s op grote wijzigin-gen in het Duitse buitenlandse beleid, zo goed als onbestaande zijn.

“Frankrijk is onze vijand geworden”

Blijft er het geval Frankrijk, dat de Amerikanen, zoals we gezien hebben, blijkbaar als niet meer te recupereren beschouwen. Dat toont zich in de golf van ‘francofobie’, van buitenge-wone heftigheid en van een nooit eerder geziene omvang, die de weigering van de Franse regering om zich aan te sluiten bij de agressie tegen Irak, heeft veroorzaakt. Maanden aan een stuk zijn de Fransen in de pers behandeld als laffe, kaas etende apen (Cheese eating surrender monkeys), terwijl men stickers zag verschijnen met daarop: “Eerst Irak, dan Frankrijk!”. Het zou een misvatting zijn te denken dat deze ‘frankofobie’ zich beperkt tot de marginale lagen van de bevolking. Zij is in tegendeel doorgegeven, met een ontzettende kwaadaardigheid, tot in de meest serieuze kranten. Wij citeren er hier slechts enkele, om een idee te geven van de stijl. In de Weekly Standard, die toch beschouwd wordt als een van de allerbelangrijkste Ame-rikaanse kranten, schrijft Larry Miller: “Ik heb al lang mijn buik vol van de Fransen; de vol-gende keer dat de Duitsers dat kleine strontland bezetten en dat ze iemand nodig hebben om hun collabo-kont te redden, kunnen ze zelf hun plan trekken!”.(26) In de Washington voegt Ralph Peters eraan toe dat Frankrijk geleid wordt door een “moreel onderontwikkelde pygmee zonder de minste scrupules” wiens enige ambities het is om “het recht te verdedigen van oude dictators om van ouderdom te sterven aan de Riviera” en die “één van de meest weerzinwek-kende vijanden van Amerika” is. Hij besluit: “Frankrijk moet bloeden, financieel en strate-gisch. De Fransen hebben ons in de rug geschoten. Als antwoord moeten we hen levend vil-len”.(27)

Op 28 december 2003 schreef Thomas Friedman, ongetwijfeld de meest invloedrijke com-mentator op het gebied van de buitenlandse politiek, (hij kreeg in 2002 de Pulitzer prijs) in de New York Times : “Tussen de Verenigde Staten en Frankrijk is het oorlog vanaf nu. Het is tijd dat de Amerikanen er zich van bewust worden dat Frankrijk niet enkel onze lastige geallieer-de is, niet enkel onze jaloerse rivaal, Frankrijk is onze vijand geworden”. (28)

“Frankrijk moet betalen” heeft ook Paul Wolfowitz afgekondigd, een mening die volgens een opiniepeiling, begin 2004 uitgevoerd door het Harris instituut, wordt gedeeld door 43% van de Amerikanen. In weerwil van verzachtende woorden die men hier en daar kan horen, is dus het niet overdreven te zeggen dat vandaag de dag in de Verenigde Staten: “Parijs om beurten moet dienen als nuttige idioot, zondebok, zoenoffer, kop van jut en zwart schaap”. (29) En Frankrijk hard aanpakken is natuurlijk ook een manier om een voorbeeld te stellen en om die-genen die geneigd zouden zijn dezelfde te doen, te intimideren. Frankrijk’s straf moet een waarschuwende werking hebben.

De Verenigde Staten die altijd al de neiging hebben gehad om regionale rivalen te dirigeren, willen in feite met de Europese Unie handelen zoals ze indertijd handelden met het Oosten-rijks-Hongaarse keizerrrijk. De doel is, zoals steeds, te verdelen om de heersen. Met Samuel Huntington hebben ze reeds getracht om de Slavische en Orthodoxe wereld op te zetten tegen de Europese landen, een politiek waarbij het verpletteren van Servië in zekere zin een handig nevenverschijnsel was. Met Donald Rumsfeld willen ze de kaart van het ‘nieuwe Europa’ spelen – dwz dit van de Centraal-Europese landen die, in de schoot van de EU zelf, bereid zijn om de Amerikaanse dominantie te aanvaarden – om het ‘oude Europa’, dat minder volgzaam wordt geacht, in moeilijkheden te brengen. Een berekening die neerkomt op wat Tony Judt ‘een rubberen kruk’(30) genoemd heeft, om de eenvoudige reden dat deze landen meestal zwak zijn en op economisch vlak sterk afhankelijk van Europa en voor hun energiebevoorra-ding van Rusland.

Tenslotte gaan de Amerikanen er ook mee door om militaire bases te installeren in alle strate-gische regio’s, van Centraal-Azië tot de Balkan, waar zich pijplijnen met aardgas of petrole-um bevinden. Ze zullen blijven porberen om van de NAVO te maken wat het eigenlijk altijd al was, zelfs tijden de koude oorlog, nl. een middel om te verhinderen dat Europa zich zou vestigen als autonome macht. (31) En ze zullen, niet te vergeten, blijven wegen op de Europe-se publieke opinie via de omweg van de invloedrijke reservetroepen waarover ze beschikken: de politiekers die hen naar de mond praten, de media die aan hun voeten liggen, de grote in-stellingen waarvan zij de financiering verzekeren, de verenigingen gespecialiseerd in de opi-nievorming, enz.. (32)

Zowel inzake buitenlandse betrekkingen als in vele andere domeinen is er de laatste jaren een radicale bocht genomen. Sinds 1993-1994, werden de oude internationale spelregels verlaten en zijn we in een tijdperk getreden dat we ‘post-atlantisch’ zouden kunnen noemen. We ma-ken in feite het verval mee van gans een systeem waarvan de Atlantische samenwerking het centrum was. Een verval waarvoor de Verenigde Staten zelf verantwoordelijk zijn door van hun geallieerden te eisen dat ze zich zouden gedragen als echte vazallen.

Deze crisis van de Atlantische verbondenheid op haar beurt onlosmakelijk verbonden met de komst van een nieuwe wereld. In deze nieuwe wereld zijn de frontlijnen minder internationaal dan wel nationaal. De geografie van de inzetten wordt niet langer fundamenteel bepaald door de nationale grenzen, net zoals het onderscheid tussen het tussen binnenlandse en het buiten-landse veiligheidsbeleid ertoe neigt te verdwijnen. De beslissende botsing zal zich niet voor-doen tussen beschavingen (die geen machtsrealiteiten zijn maar eerder smeltkroezen van lei-dende gedachten) maar gelijktijdig in hun eigen schoot en op globale schaal. Overal maken we de opgang mee van niet-staatse machtsvormen binnen een structuur die niet langer boom-achtig is, dwz opgebouwd uit traditionele organisaties, maar wortelstokachtig, dwz samenge-steld uit losse netwerken.(33) Op de koude oorlog is een hete vrede gevolgd; op de bipolaire wereld, een globalisering waar de Verenigde Staten de centrale macht uitmaken maar waarvan de diepe logica van techno-economische en financiële aard is want zij wordt voor alles ge-kenmerkt door de wereldwijde dominantie van het kapitaalmodel.

De Amerikanen hebben altijd gedacht dat hun waarden en levenswijze superieur zijn aan alle anderen en dat ze een universele geldigheid hebben. Sinds hun ontstaan hebben ze altijd ge-loofd dat het hun missie is deze waarden te verspreiden en deze levenswijze op te dringen over het ganse aardoppervlak. Sinds jaar en dag geloven ze in de morele tweedelig opdeling van de wereld. Van oudsher achten ze zichzelf de incarnatie van het Goede en verbeelden ze zich dat hen, om de woorden van president Wilson te hernemen, het “oneindige privilege” is gegeven om “de wereld te redden”. (34)

De beweging naar het unilateralisme en het hegemonisme komt dus van ver. Of, zoals Hubert Védrine het zei: “Het is niet George Bush die de strijd van het Goede tegen het Kwade heeft uitgevonden. Dat is zo oud als Amerika”. (35) Maar recent is deze beweging in een versnel-ling geraakt, met als resultaat dat “de ontstaansmythen van de Amerikaanse natie operationele Amerikaanse politiek zijn geworden”. (36)

De ploeg die met George W. Bush aan de macht is gekomen verenigt in feite twee verschil-lende stromingen: De eerste is er één van protestante fundamentalisten, hyperreactionairen en populisten, die behoren tot een ‘Jacksoniaanse’ invloedsfeer waarvan de voorman tot voor kort Billy Graham was en die vandaag vertegenwoordigd wordt door mannen zoals Pat Ro-bertson, Franklin Graham, Paul Weyrich of Ralph Reed. Het zijn zij die George W. Bush de kans gegeven hebben zich te laten verkiezen. De twee stroming is deze van de ‘neoconserva-tieve’, vaak oudere mannen van rechts, nauw verbonden met extreem rechts in Israël (die hun voorziet van hun afgelijnde lezing van de situatie in het Nabije Oosten) en die zich vandaag aan de rechterkant van de Republikeinse Partij bevinden. De eersten, in het Witte Huis verte-genwoordigd door John Ashcroft, staatssecretaris voor Justitie, Karl Rove, persoonlijke raad-gever van de president of Gale Norton, staatssecretaris voor Binnenlandse Zaken, zijn moder-ne puriteinen die denken dat de Amerikanen een door de Voorzienigheid uitgekozen volk zijn, gezegend met een ‘klaarblijkelijke lotsbestemming’ en een missionaire roeping. (37) De tweede groep (Dick Cheney, Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz, Richard Perle, Douglas Feith, Elliot Abrams, enz.) hebben de ideeën ontwikkeld van unilateralisme, preventieve oor-log en wereldpolitiemacht die vandaag triomferen. Beide groepen vinden elkaar terug in de idee dat de hele wereld gemodelleerd moet worden naar het voorbeeld van Amerika en in eenzelfde vijandigheid tegenover elk land dat het hiermee oneens is, dit wil zeggen in hetzelf-de agressief en verlicht politiek avonturisme.

De Amerikanen hebben zo van het internationale leven een tegelijkertijd “Hollywoodiaanse” en Messiaanse lezing gekregen. De wereldvisie die ze aanhangen is er een zonder wisselwer-king met anderen, waarin iedere onafhankelijke mogendheid wordt ervaren als een potentiële vijand. Dat wil zeggen dat het Amerikaanse denkbeeld geen enkel ander referentiekader meer heeft dan zichzelf, dat de Amerikanen de rest van de wereld slechts kunnen zien doorheen zichzelf. Het resultaat is een nieuw oorlogsregime, gelijktijdig met een nieuwe perceptie, die het buitenlandse beleid als wapen gebruikt. Elke idee van mogendheid wordt teruggebracht tot zijn militaire dimensie, het begrip rivaal wordt onmiddellijk synoniem met het begrip vijand. Men kan begrijpen dat onder die omstandigheden elke Amerikaanse strategische doctrine er tegenwoordig op gericht is om de rest van de wereld te verhinderen in militair of technolo-gisch opzicht op gelijke hoogte te komen als de Verenigde Staten. En dat eenieder die het zou wagen kritiek uit te oefenen op het buitenlands beleid van de Verenigde Staten, onmiddellijk afgeschilderd wordt als een psychopaat, een medeplichtige van de ‘as van het kwaad’. (38)

Uitbreiding van de markt regelen door wapens.

In het ‘postatlantische’ tijdperk verdoezelen de Verenigde Staten dus niet langer hun intentie om hun hegemonie op te leggen. Ze “vinden dat ze het recht hebben om alleen, zonder buiten-landse beperking van welke aard ook, te beslissen over al wat moet gedaan worden voor hun veiligheid, inbegrepen, uit voorzorg, een militaire superioriteit over alle anderen nastreven, en zelfs verhinderen dat ook maar ergens een rivaal opduikt”. (39) Justin Vaÿsse schrijft: “Wa-shington beslist en de Europese geallieerden moeten zich aan die beslissingen aanpassen, zich ernaar schikken zonder dat ze echt een stem hebben in het kapittel, soms zelf zonder dat ze ook maar werden geraadpleegd of op een adequate manier werden geïnformeerd. Er wordt een haast automatische ondersteuning geëist, en het bestraffen van dissidenten heeft de plaats ingenomen van de gewoonte om onenigheden te minimaliseren om te vermijden dat ze in pu-bliek zouden openbarsten. In feite staat in het postatlantisch systeem dat door de Bush-administratie bevorderd wordt het belang van een staat niet in functie van eigen hulpbronnen, van zijn macht of van wat het bijdraagt tot gemeenschappelijke doelstellingen, maar van de afstand tot het centrum – op dezelfde manier als in Versailles de ‘gedomesticeerde’ edelen zich moesten aanpassen een nieuw machtssysteem, dat voortaan afhing van hun plaats op de concentrische cirkels rond de persoon van de koning, en niet van hun werkelijke macht. Op haar beurt hangt de positionering op de concentrische cirkels rond de koning – of rond Wa-shington – af van het inwilligen van de wensen van het centrum, die de legitieme instantie is geworden van het klassement – van hovelingen of van landen”. (40)

Van zijn kant stelt Thierry de Montbrial vast: “De Amerikanen verwerpen categorisch het begrip van een multipolaire wereld waarvan de twee componenten in hun ogen onaanvaard-baar zijn. Enerzijds, wie zegt multipolaire wereld, verstaat daaronder een machtsevenwicht, en dus precies de noodzaak van een tegengewicht voor de Verenigde Staten (…) Anderzijds aanvaarden ze niet dat een zodanig evenwicht verzekerd zou worden door de Verenigde Na-ties, dwz in de praktijk door de Veiligheidsraad van de VN en meer bepaald door de zes per-manente leden. In de ogen van de Amerikanen zou dit erop neerkomen dat aan Frankrijk, Rus-land en China het recht wordt toegekend om met de Verenigde Staten en Groot-Brittannië een soort planetair directorium te vormen”. (41)

Nogmaals, dit is allemaal niet erg nieuw. Maar tot hiertoe nam de oorlog van Amerika tegen Europa en de ‘rest van de wereld’ (‘the rest of the world’) essentieel economische en com-merciële vormen aan, en vertaalde zich vooral in het bewerken van de publieke opinie, de manipulatie van de geesten, het in diskrediet brengen van de concurrentie enz. (42) Wat nieuw is, is dat het strategische primaat openlijk militair is geworden, dat men de uitbreiding van het marktaandeel wil bereiken door brutale geweldacties.

In een boek dat ze publiceerden in 2003, schreven Lawrence F. Kaplan en William Kristol, zonder verpinken, dat “Amerika moet niet alleen de gendarm of de sheriff van de wereld moet zijn, maar ook zijn lichtbaken en gids”. (43) Een andere neoconservatief, Michael Novak, legt uit: “De globalisering dat is op termijn de herschikking van de wereld en in het centrum van die herschikking staan de Verenigde Staten”. En Richard Perle voegt eraan toe: “Het ideaal van Amerika is om een wereld te hebben waarin wij kunnen importeren en exporteren en waarin wij niet bedreigd kunnen worden”. (44)

Het stichten van wat de onvoorwaardelijk pro-Amerikaanse Guy Millière zonder complexen de ‘Amerika-wereld’ (45) heeft genoemd, is dus het finale objectief. Het doel van dit neo-imperialisme, gevoed door de kruisvaartmissie, het doel van deze werkelijk autistische ‘theo-strategie’ is het unilateraal opdringen van koopmanswaarden aan heel de planeet, het omvor-men van de wereld in een immense homogene markt, waar de enige wet van het profijt onver-deeld heerst, kortom het stichten van een maatschappijmode waarin des te meer verbruikers en des te minder burgers zijn.

Het is van het tijdperk van Theodore Roosevelt (1912) geleden dat de Verenigde Staten nog zo zichtbaar de dominantie zochten door militair geweld of er zo openlijk naar streefden hun suprematie eenzijdig over heel de planeet te installeren. Nooit hebben ze, zoals vandaag, met zoveel kracht hun radicale afwijzen gemanifesteerd van elke notie van wederkerigheid of van enige vorm van arbitrage die afbreuk zou kunnen doen aan hun vrijheid van handelen. Het is daarom niet overdreven te zeggen dat de Verenigde Staten op dit ogenblik de grootste instabi-liteitfactor in de wereld uitmaken en de grootste bruuskeerfactor van de internationale betrek-kingen. En dat unilateralisme zou wel eens van lange duur kunnen blijken, zelfs als George W. Bush het Witte Huis zou moeten verlaten, in die mate dat ze voortkomt zowel uit een his-torische traditie als uit een mentaliteitswijziging die al jaren aan de gang is.

Maar deze Amerikaanse droom botst natuurlijk met de realiteit. Dat ziet men op dit ogenblik zelfs in Irak: De Amerikanen hebben de oorlog gewonnen maar zij hebben nu al de vrede ver-loren. Zij pretendeerden er een vrije markt democratie te instaleren, maar zij hebben de chaos ingesteld. Ze zeiden dat ze wilden strijden tegen islamitisch terrorisme maar zij hebben het islamitisch fundamentalisme nieuwe bestaansredenen en actie-impulsen gegeven. Ze wilden ervan profiteren om voor goed het Palestijns probleem op te lossen maar hun ‘plan de route’ is nu al niet meer dan een herinnering. En het is ook veelzeggend dat zij niet bekwaam bleken de steun van Mexico of Canada te krijgen in dit avontuur, dat ze er niet in geslaagd zijn de Duitsers te laten aansluiten, of nog, dat ze op een weigering van Turkije, hun traditionele bondgenoot in het nabije Oosten, zijn gestoten om hen toe te laten Irak aan te vallen van op Turks grondgebied.

Het is nu al meer dan 10 jaar dat de Europeanen systematisch de vraag ontwijken of ze nu wel of niet een politieke mogendheid willen uitbouwen en welke de aard zou moeten zijn van de relaties die een dergelijke mogendheid zou hebben met de Verenigde Staten. Nochtans, in de affaire Irak “heeft de weerstand die Frankrijk en Duitsland boden aan de Amerikaanse stellin-gen de verdienste gehad aan te tonen wat de inzet zal zijn: Van de EU een speler maken die op het internationale plan in staat is om de gang van zaken te beïnvloeden, er zijn stempel op te drukken, de objectieven bepalen en het Europa der 25 concipiëren als een geopolitiek ge-heel” . (46)

Vertrekkend vanuit het Frans-Duitse duo een as Parijs-Berlijn-Moskou vormen zou het moge-lijk maken om in een opnieuw multipolair geworden wereld een formidabele pool van veilig-heid en welvaart te stichten, en tegelijkertijd Europa zijn autonomie en actiemogelijkheden teruggeven. Het zou ook de creatie mogelijk maken van een regionale politieke mogendheid die niet de ambitie zou hebben om alle zaken van de wereldzaken zelf regelen maar wel om bij te dragen tot de regularisatie van de globalisering. Op korte termijn zou ze op ons conti-nent de opsplitsing mogelijk maken tussen diegenen die vooruit willen en diegenen die zich tevreden stellen met de instelling van een simpele vrijhandelszone, wetende dat, zoals Jacques Delors heeft gezegd: “Door die differentiëring Europa gedoemd is om ofwel te stagneren of-wel te verwateren”. (47)

“Het alternatief is eenvoudig” zegt ons Henri de Grossouvre “Ofwel nemen de Fransen en de Europeanen hun veiligheid, hun buitenlands beleid en de evolutie van hun demografie op-nieuw in handen en worden ze opnieuw medespelers in de internationale politiek, ofwel ver-laten ze de geschiedenis, verdwijnen ze fysiek, stap voor stap, te midden van een uitgestrekte vrijhandelszone onder het strategische protectoraat van Amerika”.

In zijn persconferentie van 23 juli 1964 verklaarde generaal De Gaulle: “Fransen, volgens ons gaat het erom dat Europa tot stand komt om Europees te zijn. Een Europees Europa bete-kent dat het bestaat door zichzelf, en voor zichzelf, anders gezegd dat het in het midden van de wereld een eigen politiek moet voeren”.

Zover staan we nog steeds, wij zijn nog geen stap verder. Het is een sprint die is ingezet.

Alain DE BENOIST

(Vertaling: Hanna Sygman)

TeKoS


Nota’s

(1) Paris-Berlin-Moscou. La voie de l’indépendance et de la paix.L’Age d’Homme, Lau-sanne 2002
(2) Frankrijk en Duitsland hadden op 22 januari 2003 reeds hun intentie te kennen gege-ven, net 40 jaren na het ondertekenen door generaal de Gaulle en kanselier Adenauer van het Frans-Duits verdrag.
(3) “Le temps de la fusion franco-allemande est venu”, tekst die kan worden nagelezen op www.paris-berlin-moscou.org, dit vanaf september 2003
(4) cfr. Wolf Dieter Eberwein en Karl Kaiser, Germany’s New Foreign Policy. Decision-Making in an Interdependent World, Macmillan Palgrave, London, 2001
(5) L’Allemagne n’est plus américaine, in Outre-Terre, 5, juni 2003, pag. 175-190, pag. 175
(6) Aufstand gegen Amerika. David Schröder gegen Goliath Bush, in Der Spiegel, 20 fe-bruari 2003
(7) Nous et les Américains, in Outre-Terre, 5, juni 2003, pag. 273
(8) Ibid., pag. 263
(9) Europe: vive le père Ubu !, in Le Nouvel Observateur, 12 juni 2003, pag. 68
(10) Le crépuscule des dictateurs, in Politique internationale, zomer 2003, pag. 214
(11) Marions-nous in Le Nouvel Observateur, 27 november 2003
(12) La grande illusion in Le Nouvel Observateur, 26 juni 2003, pag. 93
(13) L’Action Française 2000, 18 september 2003, pag. 9
(14) Apogée ou decline de l’empire ? in Mouvements, november-december 2003, pag. 36
(15) Faut-sauver la Constitution européenne ? in Libération, 5 oktober 2003, pag. 5
(16) Cherry-Picking: Preventing the Emergence of a Permanent Franco-German-Russian Alliance in The Heritage Foundation. Policy Research and Analysis, 28 au-gustus 2003
(17) The Financial Times, 26 mei 2003
(18) Valeurs transatlantiques, pas si communes in Le Monde, 6 juni 2003, pag. 1
(19) Nous et les Américains, gecit. artikel pag. 264
(20) Robert Kagan, Of Paradise and Power. America and Europe in the New World Order, Alfred A. Knopf, New York, 2003. Voor een kritiek vanuit dit oogpunt, cfr. David P. Calleo, Power, Wealth and Wisdom. The United States and Europe after Iraq in The National Interest, zomer 2003, pag. 5-15
(21) Cfr. bijvoorbeeld Nicholas Fraser, Le Divorce: Do Europe and America Have Irreconciliable Difference, in Harper’s Magazine, September 2002, pag. 58-60
(22) EU’ s Angry Chorus in Washington Times, 24 mei 2002. Cfr. ook David Brooks, Among the Bourgeoisophobes. Why the Europeans and the Arabs, Each in their Own Way, Hate American and Israël in The Weekly Standard, 15 april 2002, die de idee ontwikkelt dat Europeanen met de Arabieren een zelfde “bourgeois-fobe” vij-andschap aan de dag leggen tegen het Amerikaanse materialisme.
(23) Europe/Etats-Unis : la tentation du divorce in Politique internationale, zomer 2003, pag. 17
(24) Du rideau de fer à la failles transatlantique in Esprit, oktober 2003, pag. 79
(25) Geciteerd door Jim Hoagland, Three Miscreants in The Washington Post, 13 april 2003
(26) Le jour de gloire n’est pas arrive in The Weekly Standard, 3 juni 2002
(27) The New York Post, September 2003. Cfr. ook Thomas L. Friedman, Vote France off the Island in The New York Times, 9 februari 2003, of nog Steve Dunleavy, How Dare the French Forget, in The New York Post, 10 februari 2003
(28) Our War with France in The New York Times, 28 augustus 2003. Het artikel werd enkele weken integral vertaald en gepubliceerd in het Duitse blad Der Spiegel.
(29) Justin Vaÿsse, Le nouvel âge postatlantique in Commentaire, 103, herfst 2003, pag. 544
(30) Tony Judt, La voie américaine in Le Débat, mei-augustus 2003, pag. 44
(31) Cfr. Christopher Layne, America as European Hegemon in The National Inter-est, zomer 2003, pag. 17-29
(32) Naast andere voorbeelden citeren wij het Comité voor de Bevrijding van Irak, waarvan de president, Bruce P. Jackson, oud-voorzitter van de firma Lockeed-Martin, ook de man is die de Poolse regering heeft overtuigd om Amerikaanse vliegtuigen aan te kopen, eerder dan Russische of Franse en die aan de oorsprong ligt van de brief van 10 staatshoofden die de Frans-Duitse positie m.b.t. Irak begin 2003 afwezen.
(33) Cfr. Percy Kemp, Chaos et cosmos de l’après-guerre froide in Esprit, oktober 2003, pag. 10-38
(34) Over de bronnen (en de manifestaties) van het Amerikaans messianisme, zie bvb. Ernst Lee Tuveson, Redeemer Nation. The Idea of America’s Millenial Role, University of Chicago Press, Chicago, 1978. Walter Russell Mead, Special Provi-dence. American Foreign Policy and How it changed the World, Free Press, New York, 2001 of nog : Clifford Longley, Chosen People. The Big Idea that Shapes Eng-land and America, Hodder & Stoughton, London 2002
(35) Que faire avec l’hyperpuissance in Le Débat, mei-juli 2003, pag. 8
(36) Ibid.
(37) Over de religieuse factor in de huidige Amerikaanse regering cfr. de gedetail-leerde studie van Bernadette Rigal-Cellard, Les origines de la rhétoriquede l’axe du mal: droite chrétienne, millénarisme et messianisme américain, waarvan een verkorte versie in het tijdschrift Etudes van juli 2003 verscheen.
(38) Over de genesis van de uitdrukking “as van het kwaad” cfr. David Frumm, The Right Man, Random House, New York 2003, die verhaalt in welke omstandighe-den de formule werd gelanceerd door één van de raadgevers van George W. Bush, Michael Gerson.
(39) Hubert Védrine, Face à l’hyperpuissance, Fayard, Paris 2003
(40) Justin Vaÿsse, gecit. art; pag. 542-543. Cfr. Pierre Hassner en Justin Vaÿsse, Washington et le monde. Dilemmes d’une superpuissance, Autrement, Paris 2003
(41) Les Etats-Unis contre l’Europe puissance in Le Monde, 1 augustus 2003
(42) Cfr. vooral Rémi Kauffer, L’arme de la disinformation. Les multinationales américaines contre l’Europe, Grasset, Paris 1999. Over het constante Amerikaans an-ti-Europese gevoelen cfr. Romolo Gobbi, America contro Europa. L’anieuropeismo degli Americani dalle origini ai giorni nostri, M & B Publishing, Milano 2002
(43) Lawrence F. Kaplan en William Kristol, The War over Iraq. Saddam’s Tyranny and America Mission, Encounter, San Francisco 2003
(44) Les relations entre l’Europe et les Etats-Unis in Commentaire, 101, lente 2003, pag. 11
(45) Guy Millière, L’Amérique-monde, François-Xavier de Guibert, Paris 2000
(46) Stephan Martens, L’Allemagne n’est plus américain, gecit. art., pag. 189
(47) Pourquoi l’Europe fait peur in Le Nouvel Observateur, 2 oktober 2003, pag. 62

maandag, augustus 08, 2005

KONTINENTALBLOCK EURASIEN door Eberhard STRAUB in Sezession, Nr.2, Juli 2003


Wer heute eine Emanzipation Europas von den USA wünscht, unterstützt nicht sogenannte anti-amerikanische Stimmungen. Er befindet sich in völliger Übereinstimmung mit Überlegungen führender US - Amerikaner aus der Zeit, als die NATO gegründet wurde. George F. Kennan, Robert Taft oder George Marshall erwarteten, daß der wirtschaftliche Aufschwung es den Europäern bald erlauben werde, ihre Verteidigung selbst zu organisieren. Sie dachten nicht daran, die USA dauernd in Europa zu verpflichten. Ihnen genügte ein möglichst informelles Bündnis, im Grunde ein ausdrückliches Versprechen, im Falle eines Angriffes durch die Sowjetunion den Europäern zu Hilfe zu kommen. Das sollte die Europäer nicht zuletzt dazu nötigen, von nun an in europäischen Kategorien und nicht weiter in denen nationaler Konkurrenz zu denken. Eine lockere Allianz war in solcher Absicht durchaus mit einem Erziehungsprogramm verbunden. Jede Erziehung führt zu Selbständigkeit und Emanzipation vom Erzieher, zumindest ist das ihr Ziel.

In der Scheu vor allzu festen Strukturen äußerte sich eine weitere pädagogische Überlegung: Gewöhnen sich die hoffentlich bald wieder prosperierenden westeuropäischen Staaten daran, daß die USA ihren militärischen Schutz übernehmen, dann werden sie ihre eigenen Anstrengungen vernachlässigen, die ihre Sicherheit erfordert. Außerdem fürchtete gerade George F.Kennan, vertraut mit der Sowjetunion, daß eine enge transatlantische Gemeinschaft, statt die Gefahren abzuschwächen, diese vermehren würde. Die Russen müßten erst recht mißtrauisch, gereizt und ungeduldig reagieren, was die Spannungen in Europa nur erhöhen und einen schwer zu beruhigenden Rüstungswettbewerb verursachen würde. Beides zöge unvermeidlich die US-Amerikaner immer tiefer in europäisch-russische Auseinandersetzungen hinein, aus denenen sie sich möglichst heraushalten sollten. Gerade um als sorgfältiger Hegemon, als „ehrlicher Makler“ bei Gegensätzen zu vermitteln und die Abwesenheit des Krieges geduldig einer tatsächlich freundschaftlichen Verständigung unter den Mächten anzunähern, also einem friedlichen Zustand.

George F. Kennan, der Historiker und praktische Diplomat, hatte stets einen großen Respekt vor Bismarck. Die Politik des Reichskanzlers galt ihm als Beispiel vernünftiger Selbstbeschränkung einer Großmacht, die ihre Hegemonie in einem kunstvollen System direkter und indirekter Bündnisbeziehungen verbarg, um Europa und die Welt an das neue Reich zu gewöhnen. Aber auch um die Hegemonie, die stets als lästiger Druck empfunden wird, abzumildern, sie als eine der Sicherheit aller dienenden Kraft auch dem Widerstrebenden verständlich zu machen. Bismarck hütete sich, das Reich in Affairen zu verwickeln, die jenseits deutscher Interessen lagen. „Jede Großmacht, die außerhalb ihrer Interessensphäre auf die Politik der anderen Länder zu drücken und einzuwirken sucht und die Dinge zu leiten sucht, die periklitiert außerhalb des Gebietes, welches Gott ihr angewiesen hat, die treibt Machtpolitik und nicht Interessenpolitik, die wirtschaftet auf Prestige hin.“

Als praktischer Staatsmann ließ er sich nicht von den großen Worten einschüchtern: die Menschheit, Europa, der Weltfrieden, die Zivilisation. Er kümmerte sich um das nächstliegende: die großen Mächte davor zu bewahren, den leidlich gesicherten Frieden aufzugeben, um im Krieg die letzte Auskunft zu suchen und rechtzubehalten, irgendeinen Eigensinn durchzusetzen. Der Eigensinn muß seine Grenzen im Privatleben kennen, nicht minder im Zusammenleben der Staaten. Das wußte Bismarck in der Tradition Metternichs oder Talleyrands. Sie alle jonglierten mit vielen Bällen, um ein System kollektiver Sicherheit, je nach den Umständen, zu schaffen oder zu erhalten. In solchen Bündnissystemen, die möglichst ganz Europa umfassen und von dieser Mitte der Welt alle Kontinente einer „europäischen Ordnung“ einfügen sollten, gab es immer Hegemone. Aber keiner wollte sich im 19. Jahrhundert als solcher zu erkennen geben. Das imponierte George F. Kennan, der eine Hegemonie der USA nach 1945 für alle übrigen „praktikabel“ machen wollte.

Ihm erschien es angemessen, in diesem Sinne mit Bismarck den USA zu raten, von keinem Staat Gefälligkeiten oder Handlungen aufgrund eines allgemeinen Rechtsgefühls zu erwarten, aber die eigene Politik so zu führen, daß die anderen ein solches Verhalten bei den USA voraussetzen dürfen. Bismarck kannte die militärische Stärke des Reiches. Das Bewußtsein der Stärke nicht die Furcht stimmte das Reich friedlich, wie er beteuerte. „Das Bewußtsein, auch dann, wenn wir in einem minder günstigen Augenblick angegriffen werden, stark genug zu sein zur Abwehr und doch die Möglichkeit zu haben, der göttlichen Vorsehung es zu überlassen, ob sie nicht in der Zwischenzeit doch noch die Notwendigkeit eines Krieges aus dem Wege räumen wird“.

Deshalb konnte er selbstsicher verkünden: „Wir Deutsche fürchten Gott, aber sonst nichts in der Welt; und die Gottesfurcht ist es schon, die uns den Frieden lieben und pflegen läßt“. Präventivkriege ließen sich mit solchen Überzeugungen nicht verbinden, da man der Vorsehung nicht so leicht in die Karten sehen kann, um der geschichtlichen Entwicklung nach eigener Berechnung vorzugreifen. In Anlehnung an derartige Ideen vernünftigter Selbstbeschränkung wollte George F.Kennan, daß die USA, um den Ehrgeiz der Sowjetunion einzudämmen, nicht ununterbrochen und überall
intervenieren und sich als Gensdarmes der Welt unbeliebt oder lächerlich
machen. Nur von Fall zu Fall, sofern der Anlaß dazu zwang, sollte sich die mächtigste Großmacht als solche zu erkennen geben. Aber auch dann möglichst in Übereinstimmung mit anderen Mächten, die ihre Interessen am besten im Einverständnis mit der führenden Macht gesichert sahen.

Das Wort Führung schreckte George F. Kennan nicht. Denn ein Hegemon, wie er von den griechischen Philosophen wußte, sollte Staaten um sich scharen, sie anführen, als Führer auftreten, der im Dienst an der Gemeinschaft Vertrauen stiftet und erhält. Führerschaft ist das Gegenteil von Willkürherrschaft In freiem Entschluß und klarer Einsicht, aber nicht unter Zwang vertrauen sich Schutzbedürftige der Führung durch die stärkste Macht an. Ihr bloßes Dasein wirkt schon einschüchternd, wie Isokrates vermutete: “Alle werden sich ruhig verhalten, wenn sie wissen, daß eine solche Macht existiert, die den Schwachen und Überfallenen zu Hilfe kommt“. Eine Macht, die in ethischer Vorbildlichkeit der Gerechtigkeit dient, Unrecht abwehrt und selbst nicht nach fremden Besitz strebt, zumindest nicht unter zivilisierten Menschen, höchstens unter den Barbaren.

George F. Kennan lehnte für die USA hegemoniale Aufgaben nicht ab. Er hoffte nur, daß die USA sie nicht einseitig übte, sondern in Zusammenarbeit mit anderen, selbständigen Kräften, die entsprehend ihrer Möglichkeiten von ihrer ewegungsfreiheit Gebrauch machten, durchaus auch zum Vorteil der USA, die sich auf das jeweils wichtigste konzentrierten. Doch Pluralisten in alteuropäischer Tradition wie George F. Kennan unterschätzten die Angst der Europäer vor dem Kommunismus und der Sowjetunion. Es waren die Europäer, die die US-Amerikaner zu immer gründlicheren Sicherheitsvorkehrungen in Europa nötigten, die förmlich danach verlangten, sich unter das Protektorat der USA zu begeben. Mit den Folgen, die Kennan vorhergesehen hatte. Der Kalte Krieg wurde intensiver und die indessen wohlhabenden Europäer gewöhnten sich daran, den USA die Kosten ihrer Verteidigung aufzubürden, während sie Handel trieben selbst mit den Kommunisten und endlich unter amerikanischen Schutz und Schirm Geschäfte mit den Kommunisten machten, eine allgemeine Entspannung zu ihnen suchten.

Allianzen setzen ein Motiv, einen bestimmten Zweck voraus, der eine gewisse Konformität der Interessen erhält. Der Sinn der Nato lag im Antikommunismus.
Ihre Auflösung war programmiert. Das Bündnis verlor seine Daseinsberechtigung, sobald die Furcht vor dem Kommunismus und der Sowjetunion nachließ. Schon vor dem Zusammenbruch der Sowjetunion hielten US-Amerikaner wie David P. Calleo 1987 die Nato für eine überholte Konstruktion, was bedeutete, den transatlantischen Beziehungen eine neue Interpretation zu geben. Calleo, auch ein europäisch-historischer Kopf, beklagte, daß die USA nicht zuletzt von den Europäern in eine hegemoniale Rolle gedrängt worden waren, die eben nicht mehr in freier Partnerschaft sich äußerte, sondern zunehmend in einseitiger Dominanz. Die USA hätten die Welt nach dem Kriege pluralistisch erneuert und dann nach und nach ein Verständnis für dies Pluriversum verloren, das sie immer entschiedener mit ihrem Willen harmonisieren, gleichschalten wollten. Das überforderte endlich ihre Möglichkeiten.

Jenseits von einer unverhohlenen Hegemonie im Beziehungsgeflecht mehrer Großmächte oder Staatenvereinigungen, die, wie Europa, zum Rang einer Weltmacht aufsteigen, müßten die USA zu neuen Übereinkünften gelangen, nicht unähnlich dem früheren Konzert der Mächte, jetzt einem Ensemble der Weltmächte, die über den Weltfrieden wachen. Der Kalte Krieg und der Rüstungswettlauf hatten, wie alsbald auch Paul Kennedy zu bedenken gab, die USA überanstrengt. Calleo sprach nicht vom Rückgang amerikanischer Macht. Er verwies darauf, daß andere aufstiegen, sich den amerikanischen Möglichkeiten näherten, daß die Welt sich nicht in ein Universum unter amerikanischer Führung wandele, sondern als Pluriversum zu einer euen „Verfassung“ fände. Diese Entwicklung werde es den US-Amerikanern gerade leichter machen, ihren Einfluß wohltätig zur Geltung zu bringen. Die USA müßten es nur lernen, sich in der multipolaren Welt, die sie selber geschaffen hatten, wieder einzuleben.

Das waren sehr vernünftige Überlegungen, nicht zuletzt zum Vorteil der USA, deren ökonomische Basis nicht mehr stabil genug war, um die Hegemonie, die Anführung eines Bundesgenossenverbandes, gar zu effektiver Weltherrschaft, zu imperialer Weltdurchdringung zu erweitern. Der Zusammenbruch der Sowjetunion wurde nicht als Warnung verstanden, die eigenen Überanstrengungen zu bedenken. Die USA verstanden sich als Sieger im Kalten Krieg und glaubten kurzfristig sogar daran, das Ende der Geschichte sei erreicht in einer Welt, die nur noch ein Ziel kennt, in alle Ewigkeit mit den USA zu verschmelzen. Ein Triumphalismus überwältigte selbst klug-zurückhaltende US-Amerikaner. Die USA, die einzige Super - oder Hypermacht, ließen sich nach und nach von den Verfechtern ihres imperialen Auftrages suggerieren, die unentbehrlichen Nation zu sein, die überall für Ordnung zu sorgen hat. Die einzige Nation, die zu den Waffen greifen darf, weil sie genau weiß, wann die Stunde gekommen ist, wann alles schweigen muß, um den Waffen als Argument Gehör und Überzeugungskraft zu verleihen.

Das Ende der Geschichte ist nicht erreicht. Ganz im Gegenteil, der unbefangene Imperialismus der USA weckt diffuseste Tendenzen, sich US-amerikanischer Begehrlichkeiten oder Verworrenheiten zu erwehren, was die Geschichte als unbestimmte Summe mannigfacher Bestrebungen und Tätlichkeiten ungemein belebt. Zu den großen Lebenslügen der Gegenwart gehört die Legende vom Niedergang der Nationen. Die USA, die unentbehrliche Nation, um mit Madeleine Albright zu reden, veranschaulichen überschwenglich die Selbstgenügsamkeit der Nation und des Nationalen
Gedankens, die pralle Gegenwart des Nationalismus. Die USA beschäftigen sich mit der Welt nur insoweit, als es notwendig ist, die eigene Sicherheit und Unverletzlichkeit vor jeder Bedrohung zu schützen. Die USA verhalten sich nicht, wie George F.Kennan es hoffte, im Bewußtsein ihrer Stärke überlegt und überlegen. So stark und unverletzlich wie sie sind, zeigen diese „göttlichsten Götter“, um mit Wagners Loge zu reden, Angst und Furcht. Sie wollen absolut sicher auf ihrer „glücklichen Insel“ sein. Allein ihre Sicherheit interessiert diese Weltmacht, die es mittlerweile
als selbstverständlich voraussetzt, daß sich die Welt insgesamt unsicher fühlen muß, sobald ein Schweißausbruch aus Angst die USA überfällt.

Alle Weltmächte, von den Römern bis zu den Spaniern und selbst zu den Sowjets verkündeten eine Botschaft, die unabhängig von ihren ureigensten Interessen als imperialer Bewegung Frieden, Gerechtigkeit und Ordnung gerade denen in Aussicht stellten, die besiegt wurden. Die USA sind die erste imperiale Macht, die darauf verzichtet, außer ihrem eigenen Sicherheitsbedürfnis eine andere Rechtfertigung ihrer ausgreifenen Politik vorzutragen. Wer sich gegen die unentbehrliche Nation richtet, ist ein Schurke und gehört dem Reich der Finsternis an. Die USA sind das erste Imperium, das unverhohlen zugibt, Angst zu haben und aus Furcht die Welt dominieren will. Das kann nicht gut gehen. Ein Hegemon, dem die Knie schlottern, eine imperiale Macht, die sofort antiamerikanische Umtriebe wittert, wenn sich auch nur zaghafte Opposition gegen ihre unberechenbaren „Aktivitäten“ regt, verdient eher Mitleid als besondere Aufmerksamkeit. Gerade weil die US-Amerikaner extrem furchtsam sind, verlassen sie sich auf ihre Waffen, auf deren „chirurgischen Eingriffe“ möglichst gegenüber entwaffneten, ausgehungerten, durch Boykotts entnervte Feinde. Gegen ohnehin geschwächte „Feinde des Menschengeschlechts“ lassen sich dann medienwirksame „reality-shows“ inszenieren, die zumindest jeden in einem bildersüchtigen Saeculum davor warnen sollen, mit den USA in Gegensatz zu geraten.

Wer nicht dem Sicherheitsbestreben der USA dient, der nähert sich dem Status eines Schurken und muß mit den entsprechenden Erziehungsmaßnahmen rechnen. Die reichen von Liebesentzug bis zum Flächenbombardement. Es empfielt sich nicht Gastfreund US-amerikanischer Staatsekretäre oder Präsidenten zu sein. Irgendwann, ob Bin Laden oder Saddam Hussein, sind sie Inkarnationen des Bösen. Listigerweise werden die erklärten Umholde nicht gefunden,obwohl die USA die ganze Welt in Bewegung setzen, um nicht nur die Bösewichte, sondern das Böse überhaupt auszurotten. Böse ist, was US-Amerika bedroht. Das ist allerdings eine Botschaft, die nicht einmal US-Amerikaner, ob Norman Mailer oder Susan Sontag, ernst nehmen. Warum sollen ausgerechnet Europäer ihre wichtigste Verpflichtung darin erkennen, den USA dazu zu verhelfen, sich behaglich und ungestört zu fühlen?

Das Bedürfnis der USA nach absoluter Sicherheit stürzt ROW, the rest of the world, in tausend Verlegenheiten und vollständige Unsicherheit. ROW hat ganz andere Interessen als die verunsicherten USA, der die Welt nur als Mittel für ureigenste nationale Begehrlichkeiten taugt. Es war eine unüberlegte, sentimentale Aufwallung, nach dem 11. September zu bekennen: Wir sind alle Amerikaner. Europäer ahnen mittlerweile, daß sie keine „Amerikaner“ sind, daß sie ihr Verhältnis zu den USA neu bestimmen müssen. Sie müssen, was George F.Kennan hoffte, was David P. Calleo erwartete, selbständig werden.

Das fällt schwer, wie bei Kindern, die allzu lange unter der Obhut ihrer Eltern lebten. Im Zusammenhang mit dem Irak-Krieg fanden sich Frankreich, Deutschland und Rußland zusammen in dem Widerstand gegen rein nationale Ziele der USA. Sie fanden zufälligerweise zusammen, es gab kein europäisches Programm der drei Staaten oder Mächte. Dennoch deutet sich in dieser improvisierten Zusammenarbeit eine künftige Konstellation an, die auch schon in der Vergangenheit Russen, Deutsche und Franzosen beschäftigte: eine kontinentale Einigung, die Europa, bis zum Ural vebindet und über Rußland hinaus auf die eurasischen Zusammenhänge verweist, in die Europa seit eh und je eingebunden ist. Es sind die Vorstellungen des General de Gaulle, die wiederbelebt werden. De Gaulle hielt die Allianz mit den USA für eine orübergehende, den Zeitumständen geschuldete Lösung. Löst sich der Kommunismus auf, dann erübrigt sich eine weitere miltärische Verbindung mit den USA. Rußland ist unter veränderten Bedingungen das, was es immer war: eine europäische Großmacht,
die nicht isoliert oder vom übrigen Europa abgedrängt werden darf. Die vielmehr, gerade um sie vor dummen Gedanken zu bewahren, in das Spiel der europäischen Staaten hineingezogen werden muß.

Europa kann nur zusammen mit Rußland zu einem neuen Selbstbewußtsein
finden, zu einer Großmacht werden, die den Mut hat, eine solche zu sein. Hier aber ergeben sich sofort Schwierigkeiten. Die USA wünschen keinen handlungsfähigen, selbständigen europäischen Rivalen, einen Kontinentalblock unter Einschluß Rußlands. Befangen in ihrem Nationalismus fürchten sie ein Wiedererwachen des russischen Nationalismus, den sie wie jeden Nationalismus als Gefahr einschätzen. Die USA wollen, wie im Kalten Krieg, Rußland möglichst „eindämmen“, eingekreist,
in seiner Bewegungsfreiheit eingeengt wissen. Für die Europäer hingegen eröffnet Rußland wieder Räume, von denen sie zeitweise abgeschnitten waren, und die mit Europa zusammen einem Großraum bilden, wie ihn die Geschichte als Geographie in Bewegung, um mit J.G.Herder zu sprechen, vorbereitet hat.

Geopolitik und das Denken in Großräumen gewinnt unter dem Eindruck der Mondialisierung, der Weltzusammenfassung als Beziehung von Räumen, eine neue Bedeutung. Die Europäer sind darauf insofern unzulänglich vorbereitet, als sie über eine Freihandelszone hinaus kaum eine Idee von Europa als geistigem Raum besitzen, der sich historisch vertieft als eine politische Einheit zu erkennen gibt. Die militärische und außenpolitische Uneinigkeit und Konzeptionslosigkeit der Europäer ist ihnen während den angelsächsischen Vorbereitungen zum Irakkriege besonders deutlich geworden. Ein uneiniges Europa behindert allerdings den Weg zu Emanzipation und Selbständigkeit, das Ziel sämtlicher Bemühungen um Europäische Einigkeit und Eintracht.

Die Verständigung zwischen Paris, Berlin und Moskau war zuerst einmal ungewohnt für viele Europäer. Außerdem bewirkt sie unweigerlich die Sorge, unter die Hegemonie der drei großen Mächte innerhalb Europas zu geraten. Dieser Verdacht ist, ungeachtet einige Taktlosigkeiten Chiracs, nicht unbegründet. Denn es ist, bei dem Mangel an europäischer Koordination, unvermeidlich, daß die wichtigsten Staaten Europas sich verabreden und zusammenwirken. Entsprechend ihrer Bedeutung innerhalb Europas wird ihr Beispiel die anderen nach und nach beeinflußen. Im Deutschen Bund des 19. Jahrhunderts, einer Konstruktion nicht unähnlich der EU, blieb den übrigen deutschen Staaten wenig anderes übrig, als sich in die Ratschläge Preußens und Österreichs zu fügen, sobald beide einig waren.

Deutschland und Frankreich sind der Kern Europas. Widerwillg wird das von den übrigen Europäern anerkannt. Ein Kerneuropa ist seit Otto Hinze in der verfassungs - und sozialgeschichtlichen Diskussion ein geläufiger Begriff. In dem Raum, den das fränkische Reich der Karolinger umfasste, machten sich über mehr als ein Jahrtausend bis heute immer wieder die verändernden, die dynamischen Kräfte bemerkbar. Eine enge Übereinstimmung zwischen Paris und Berlin entwickelt wie eh und je eine Sogkraft,
der sich allmählich auch die Widerstrebenden nicht werden entziehen
können. Es gilt alle Absichten, die einmal mit dem Elysée-Vertrag verknüpft waren, zu revitalisieren, tatsächlich eine deutsch-französische Einigkeit herzustellen, die gar keiner umständlich oganisierten Einheit bedarf. Einmütigkeit genügt, um umindest den Kern Europas zu einer selbständigen Kraft auszubilden. Rußland von Randeuropa her, kann diese Entwicklung am nachhaltigsten unterstürtzen. Rußland sucht den Wiederanschluß an Europa, die „Eingemeindung“ in unterbrochene Zusammenhänge. Es bedarf bei den ungewißen Ehrgeiz der Völker und Mächte im asiatischen Raum unbedingt freundlicher Beziehungen zu Europa. Zusammen mit Europa kann die wichtigste Atommmacht nach den USA wieder ihrer Funktion als Weltmacht gerecht werden, gerade zum Vorteil Europas bei Konflikten im eurasischen Raum oder bei der Bemühung, sie erst gar nicht aufkommen zu lassen.

Rußland ist der natürliche Verbündete. Übrigens vermag der russische Einfluß unter Umständen etwaige Unausgewogenheiten zwischen Frankreich und Deutschland auszubalancieren. Denn Frankreich sieht selbstverständlich in solchen echselbeziehungen die Chance, französische Eigenwilligkeiten zur Geltung zu bringen, nicht zuletzt um deutsche Gemütsergötzlichkeiten um ihre Wirkung zu bringen. Den unpraktischen Deutschen könnten wiederum Franzosen und Russen den Zugang zur Realität ebnen. Alle drei zusammen können Europa aus seiner Bequemlichkeit befreien,
zu räsonnieren, die Moraltrompeten zu blasen und ansonsten Geschäfte zu machen.

Berlin, Paris, Moskau weist hinüber in die Zukunft und gibt Europa in ihr ein besonderes Gewicht. Die künftigen Entscheidungen fallen in Eurasien. Kluge amerikanische Imperialisten wie Zbigniew Brzezinski sehen die Schwierigkeiten für die USA, eine raumfremde Macht in Eurasien. Nur wenn es ihnen gelingt, in Eurasien Brückenköpfe oder Protektorate zu behalten oder neue zu bilden, können die USA die einzige Weltmacht bleiben. Seine äußerste Sorge ist, daß die USA auf ihre „glückliche Insel“ zurückgeworfen und aus der Ferne zum Beobachter des Geschehens am Rande von ROW wird. Der „Kampf gegen den Terror“ ist der dramatische
Vorwand, um die USA in Eurasien in Stellung zu bringen. Brzezinski vermag sich alle möglichen Konstellationen in der Zukunft vorzustellen, eine Annäherung, ja dauerhafte Verbindung von Franzosen, Deutschen und Russen gehört nicht dazu. Ein Kontinentalblock in Eurasien versetzt als bloße Idee US-Amerikaner in Schrecken wie früher die Briten. Verständlicherweise. Verbündet sich Europa mit Rußland, geht nicht nur das Protektorat Europa verloren. Dann werden auch die Japaner sich endlich aus der Vormundschaft der USA lösen. Dann wird die Welt, was George F. Kennan ehedem hoffte, zu einem Pluriversum stets neu auszugleichender Rivalitäten.

In diesem Pluriversum werden die USA nur eine Stimme neben anderen führen. In dieser neuen, in der Entstehung begriffenen Welt wird sich heraustellen, daß auch die USA den Kalten Krieg nicht gewonnen haben. Nicht nur die inneren Spannungen und Überspannungen, die hypertrophe Rüstung und die wirtschaftlichen Schwierigkeiten weisen auf ein Amerika jenseits von Hegemonie oder Vorherrschaft. Die eine Welt, zu der sich die gesamte Welt als vergrößerte USA zusammenschließen sollten, bleibt eine Fiktion wie die Hoffnung auf die sowjetische Weltgemeinschaft. Die Europäer zögern noch. Aber eines ist gewiß: in der Abhängigkeit von den USA wollen die Europäer nicht mehr bleiben. Ihr Verhältnis zu den USA bedarf anderer Deutungen und Anknüfungspunkte als der gewohnten. Das wird einige Zeit in Anspruch nehmen, vor allem um Kerneuropa als Handlungsgruppe zu schaffen. Aber zwischen den USA und Europa hat der Irakkrieg eine Wende eingeleitet. Die Beziehungen werden sich auf jeden Fall verändern. Es ist Aufgabe der Europäer, den Wandel zum Vorteil ihrer Handlungsfreiheit und Souveränität zu nutzen.

Eberhard Straub: Griechische Hegemonie und Römisches Imperium. In. Regeneratio Imperii. Darmstadt 1972
David P. Calleo: Die Zukunft der Westlichen Allianz. Die Nato nach dem Zeitalter der amerikanischen Hegemonie, Bonn 1989
Paul Kennedy: Aufstieg und Fall der großen Mächte. Frankfurt a, M. 1989
Henri de Grossouvre : Paris, Berlin, Moscou. La voie de l’indépendance et de la paux. Lausanne 2002
Michael Mitterauer: Warum Europa? Mittelalterliche Grundlagen eines Sonderweges. München 2003

dinsdag, augustus 02, 2005

THE EURASIST VISION by A. DUGIN


Basic principles of the eurasist doctrinal platform

According to 71% of the surveyed Russian citizens, Russia
belongs to a peculiar – “eurasian” or Orthodox – civilization,
therefore she does not follow the western way of development.
Only 13% considers Russia as a western civilization »

(Survey by the VCIOM, PanRussian Centre for the Study
of the Public Opinion, 2-5 November 2001)

The breath of the epoch

Every historical epoch has its own peculiar “system of coordinates” – political, ideological, economic and cultural.

For example, the XIX century in Russia passed under the sign of the dispute between “Slavophiles” and “Pro-westerners” [zapadniki]. In the XX century the watershed passed between “Reds” and “Whites”. The XXI century will become the century of the opposition between “atlantists” * (the supporters of “unipolar globalism” **) and “eurasists” **.


* Atlantism – geopolitical term denoting:
- from the historical and geographical point of view, the Western sector of the world civilization:
- from the military-strategic point of view, the member countries of the NATO (in the first place, the US);
- from the cultural point of view, the unified information network created by the Western media-empires;
- from the social point of view, the “market system”, claimed to be absolute and denying all the different forms of organisation of the economic life.
Atlantists – the strategists of the Western civilization and their conscious supporters in other parts of the planet, aiming at putting the whole world under control and imposing the social, economic and cultural stereotypes typical of the Western civilization to all the rest of mankind.
The atlantists are the builders of the “new world order” – the unprecedented world system benefiting an absolute minority of the planet’s population, the so-called “golden billion”.

** Globalism – the process of building the “new world order”, at the centre of which stand the political-financial oligarchic groups of the West, is called as globalisation. The victims of this process are the sovereign states, the national cultures, the religious doctrines, the economic traditions, the manifestations of social justice, the surrounding environment - every spiritual, intellectual and material variety on the planet. The term “globalism” in the customary political lexicon means just “unipolar globalism”, i.e. not the fusion of the different cultures, social-political and economic systems into something new (as this would be “multi-polar globalism”, “eurasist globalism”), as the imposition of Western stereotypes upon mankind.

*** Eurasism (in its widest meaning) – basic geopolitical term indicating:
- from the historical and geographical point of view, the whole world, excluding the Western sector of the world civilization:
- from the military-strategic point of view, all the countries who do not approve the expansionist policies of the US and of their NATO partners;
- from the cultural point of view, the preservation and development of organic national, ethnical and religious cultural traditions;
- from the social point of view, the different forms of economic life and the “socially just society”.
Eurasism (in its strict historical meaning) is a philosophical current arisen in the 1920s among the Russian emigrates. Its fundamental authors are N.S. Trubetskoy, P.N. Savitsky, N.N. Alekseev, V.G. Vernadsky, V.I.Ilyn, P.P. Suvchinski, E. Khara-Davan, Ya. Bromberg, and others. From the 1950s and the 1980s this current received further development and deepening by L.N.Gumilyov.
Neo-eurasism – it arose at the end of the 1980s (the founder being the philosopher A.G. Dugin) and broadened the scope of the traditional concept of eurasism, combining it to new blocs of ideas and methodologies – traditionalism, geopolitics, metaphysics, “New Right”, “New Left”, “third way” in economics, theory of the “peoples’ rights”, ecology, ontological philosophy, eschatological vector, new understanding of the universal mission of the Russian history, paradigmatic perspective of the history of science, etc.


Against the establishing of the atlantist world order and globalisation stand the supporters of the multi-polar world – the eurasists. The eurasists defend on principle the necessity to preserve the existence of every people on earth, the blossoming variety of cultures and religious traditions, the unquestionable right of the peoples to independently choose their path of historical development. The eurasists greet the generality of cultures and systems of values, the open dialogue among peoples and civilizations, the organic combination between the devotion to traditions and the creative impulse.
Eurasists are not only the representatives of the peoples living in the Eurasian continent. Being eurasist is a conscious choice, which means combining the aspiration to preserve the traditional forms of life with the aspiration to free creative (social and personal) development.
In this way, eurasists are all free creative personalities who acknowledge the values of tradition; among them are also the representatives of those region which objectively form the bases of atlantism.
Eurasists and atlantists are opposed to each other in everything. They defend two different, alternative, mutually excluding images of the world and its future. It is the opposition between eurasists and atlantists which defines the historical outline of the XXI century.


The eurasist vision of the future world

The eurasists consequently defend the principle of multi-polarity, standing against the unipolar globalism imposed by the atlantists.
As the poles of this new world there shall not be the traditional states, as some new integrated civilizational formations (“great spaces”), united into “geo-economic belts” (“geo-economic zones”).
According to the principle of multi-polarity, the future of the world is imagined as the equal, benevolent partnership relations among all countries and peoples, organised – according to a principle of proximity in terms of geography, culture, values and civilization – in four geo-economic belts (each one consisting in its turn of some “great spaces”).

Euro-African belt, including 3 “great spaces”: the European Union, Islamic-Arab Africa, sub-tropical (black) Africa;
Asian-Pacific belt, including Japan, the countries of South-eastern Asia and Indochina, Australia and New Zealand;
Eurasian continental belt, including 4 “great spaces”: Russia and the countries of the Commonwealth of Independent States (CIS), the countries of continental Islam, India, China;
American belt, including three “great spaces”: Northern America, Central America and Southern America.

Thanks to such organisation of the world space, global conflicts, bloody wars and extreme forms of confrontation, threatening the same existence of mankind, become scarcely probable.
Russia and its partners in the Eurasian continental belt will establish harmonic relations not only with the neighbouring belts (Euro-African and Asia-Pacific), but also with the belt at its antipode – the American belt, which will be also called to play a constructive role in the Western hemisphere in the context of the multi-polar structure.
Such vision of future mankind is the opposite of the globalist plans of the atlantists aimed at creating a unipolar, stereo-typed world under the control of the oligarchic structures of the West, in the perspective of creating the “world government”.



The eurasist vision of the evolution of the state

The eurasists consider the nation-state, in their present features, as an obsolete form of organisation of spaces and peoples, typical of the historical period going from the XV to the XX centuries. In the place of the nation-states new political formations must rise, combining into themselves the strategical unification of the great continental spaces with the complex multi-dimensional system of national, cultural and economic autonomies inside. Some features of such organisation of spaces and peoples may be observed both in the ancient empires of the past (e.g., the empire of Alexander of Macedon, the Roman empire, etc.) and in the newest political structures (European Union, CIS).
The contemporary states face today the following outlooks

self-liquidation and integration in the single planetary space under US domination (atlantism, globalisation);
opposing to globalisation, attempting to preserve their own administrative structures (formal sovereignty) notwithstanding globalisation;
entering supra-state formations of regional kind (“great spaces”) on the basis of historical, civilizational and strategic community.

The third variant is the eurasist one. From the point of view of the eurasist analysis, this is the only way of development capable to preserve everything most valuable and original which the contemporary states are called to safeguard in the face of globalisation. The mere conservative aspiration to preserve the state at any cost is doomed to failure. The conscious orientation of the political leaderships of the states to dissolving into the globalist project is estimated by the eurasists as the renounce to those correlative values whose preservation has been the duty of the historical states toward their subjects.

The XXI century shall be the arena of the fatal decision of the contemporary political élites concerning the issue of the three possible outlooks. The struggle for the third variant of development lies at the foundations of a new wide international coalition of political forces, in tune with the eurasist world-view.

The eurasists consider the Russian Federation and the CIS as the nucleus of a forthcoming autonomous political formation – the “Eurasian Union” (“core Eurasia”), and further of one of the basic four world geo-economic belts (“Eurasian continental bloc”).

At the same time, the eurasists are the convinced supporters of the development of a multi-dimensional system of autonomies *.


* Autonomy (ancient Greek: self-government) – the form of natural organisation of a collective of people, united by any kind of organic sign (national, religious, professional, familiar, etc.). A distinctive feature of the autonomy is the largest freedom in those spheres not concerning the strategic interest of the political formations of continental dimension.
Autonomy is opposed to sovereignty – a feature of the organisations of peoples and spaces typical of the nation-states in their present form. In the case of sovereignty, we deal with the prioritary right to the free and independent ordering of the territory; autonomy supposes independence in the issues of the organisation of the collective life of peoples and regions, not linked to the ordering of the territory.


The principle of multi-dimensional autonomy is seen as the optimal organisational structure of the life of peoples, ethnic and social-cultural groups, in the Russian Federation as in the European Union, in the “Eurasian continental belt” as in all the remaining “great spaces” and “geo-economic belts” (“zones”).

All the lands (territories) of the new political-strategic formations (“great spaces”) must be found under direct management of a centre of strategical government. Within the competence of the autonomy must be the issues linked to the non-territorial aspects of the government of collectivities.



The eurasist principle of the division of powers

The eurasist principle of political management supposes two different levels of government: local and strategic.
At the local level, the government is enacted through the autonomies – of course being composed of associations of different kind (from the multi-million peoples to the small collectivities made of few workers). This government acts according to absolute freedom and is not ruled by any superior instance. The model for any kind of autonomies is freely chosen, stemming from tradition, inclination, direct democratic expression of the will of the organic collectivities – societies, groups, religious organisations.
Under the management of the autonomies are found:

the civil and administrative issues,
the social sphere,
the education and the medical services,
every sphere of economic activity.
i.e., everything, apart from the strategic branches and those issues concerning the security and territorial integrity of the “great spaces”.
The level of citizens’ freedom, thanks to the organisation of the society according to the eurasist principle of autonomy, is unprecedentedly high. Man is given possibilities of self-realisation and creative development never seen before in the history of mankind.

The issues of strategic security, the international activities beyond the frame of the single continental space, the macro-level economic issues, the control over strategic resources and communications – are found under the management of the single strategic centre *.


* Single strategic centre – conventional definition for all those instances which are being delegated the control over the strategic regional government of the “great spaces”. It is a rigidly hierarchic structure, combining elements from the military, juridical and administrative offices. It is the pole of geopolitical planning and government of the “great spaces”.

The spheres of competence of the strategic and local levels of power are strictly delimited. Any attempt to introduce the autonomy in the issues found under the competence of the single strategic centre must be broken off. The reverse is also true.

In this way, the eurasist principles of government organically combine in themselves traditional and religious right, national and local traditions, take into account all the riches of the social-political regimes having formed during the course of history, and therefore offer a solid guarantee of stability, security and territorial inviolability.



The eurasist vision of the economy

The atlantists aim at imposing all the peoples in the world a single model of economic construction, erecting the experience of the economic development of the Western part of the world civilization in the XIX-XX centuries to the status of a standard.
On the contrary, the eurasists are convinced that the economic regime derives from the historical and cultural features of the development of peoples and societies; consequently, in the economic sphere they conform to variety, plurality of regimes, creative research, free development.

Subject to rigid control must be only the large scale strategic fields, linked to the need to ensure the general security (the military-industrial complex, transportation, resources, energy, communications). All the remaining economic sectors must freely and organically develop according to the conditions and the traditions of the concrete autonomies where the economic activity naturally takes place.

Eurasism comes to the conclusion that in the field of economics there is no ultimate truth – the recipes of liberalism * and Marxism * can only be partially applied, depending on the concrete conditions. In practice, what is needed is to combine in various ways the free market approach with the control over the strategic fields, and to operate the redistribution of profits according to the national and social aims of the society as a whole. In this way, eurasism conforms to the “third way” * model in economics.


* Liberalism – economic doctrine which maintains that only the utmost freedom of the market and the privatisation of all economic instruments create the optimal conditions for economic growth. Liberalism is the dogmatic economic doctrine of the atlantists and globalists

** Marxism – economic doctrine which maintains that only the full control on the economic process by some social instance, the logic of compulsory general planning, and the equal distribution of the surplus product among all the members of the society (collectivism) can lay the economic foundations of a just world. Marxism rejects the market and private property.

*** “Third way” economics – set of economic theories, combining the market approach with a definite share of regulated economy on the basis of such or such supra-economic criteria and principles.



The economics of eurasism must be built on the following principles

subordination of the economy to some higher civilizational spiritual values;
principle of macro-economic integration and division of labour on the scale of the “great spaces” (“customs union”);
creation of a single financial, transportation, energy, productive and informational system within the Eurasian space;
differentiating economic borders with neighbouring “great spaces and “geo-economic zones”;
strategic control of the centre on the system-forming branches and parallel maximal freedom of economic activity at the level of medium and small business;
organic combination of the forms of management (market structure) with the social, national and cultural traditions of the regions (absence of a uniform economic standard in medium and large enterprises).


The eurasist vision of finance

The single strategic centre of the Eurasian Union must consider as strategically relevant also the issue of the control over monetary circulation. No single means of payment must pretend to the role of universal world reserve currency. It is necessary to create a proper eurasian reserve currency, being the legal tender on the territories belonging to the Eurasian Union. No other currency shall be used within the Eurasian Union as a reserve currency.
On the other hand, it must be in every way encouraged the creation of local means of payment and exchange, being the legal tender within one or more than one neighbouring autonomies. This measure prevents the accumulation of capital to speculative purposes and provides a stimulus to its circulation. Besides, it increases the size of investment into the real sector of the economy. Therefore, the funds will be invested first of all where they can be productively employed.
In the eurasist project, the financial sphere is seen as an instrument of real production and exchange, directed to the qualitative side of the economic development. Differently from the atlantist (globalist) project, the financial sphere must have no autonomy (financialism *) whatsoever.


* Financialism – the economic system of the capitalistic society in its post-industrial stage, being the logic result of the unlimited development of liberal principles in economics. Its distinctive feature is that the real sector of the economy becomes subordinated to virtual financial operations (stock markets, financial paper markets, portfolio investments, operations with international liabilities, futures transactions, speculative forecasting of financial trends, etc.). Financialism hinges upon monetarist policies, separating the monetary area (world reserve currencies, electronic money) from production.

The regional vision of the multi-polar world supposes different currency levels:

geo-economic currency (money and paper values, being the legal tender within a definite geo-economic zone, as the instrument of financial relations among the strategic centres of a set of “great spaces”);
“great space” currency (money and paper values, being the legal tender within a definite “great space” – particularly within the Eurasian Union – , as the instrument of financial relations among the autonomies);
currency (different forms of exchange equivalent) at the level of the autonomies.

In connection to this scheme, issuing and financial-credit institutions (banks) – regional banks, banks of the “great spaces”, banks (and their equivalent) of the autonomies – must be organised.



The eurasist attitude toward religion

In the faith to the spiritual heritage of the prophets, in the great value of the religious life, the eurasist see a token of authentic renewal and harmonic social development.
The atlantists in principle refuse to see anything but the ephemeral, the temporary, the present. For them there is essentially neither past nor future.
The philosophy of eurasism, on the contrary, combines the deep and sincere faith in the past with an open attitude toward the future. The eurasists greet the fidelity to the sources as well as the free creative research.
Spiritual development is for the eurasists the main priority of life, whose absence cannot find compensation in any economic or social goods.
In the opinion of the eurasists, every local religious tradition or system of faith, even the most insignificant, is the patrimony of all mankind. The traditional religions of the peoples, connected with different spiritual and cultural heritages, deserve the utmost care and concern. The representative structures of the traditional religion must avail themselves of the support from the strategic centres. Schismatic groups, extremist religious associations, totalitarian sects, preachers of non-traditional religious doctrines and teachings, and any other forces oriented to destruction must be actively opposed.


The eurasist vision of the national question

The eurasists consider that every people in the world – from those who founded great civilizations to the smaller ones, carefully preserving their traditions – are an inestimable wealth. The assimilation through external influence, the loss of the language or the traditional way of life, the physical extinction of any one of the peoples of the Earth is an irreparable loss for all mankind.
The profusion of peoples, cultures, traditions is called by the eurasists as “blossoming complexity” – a sign of the healthy, harmonic development of the human civilization.
The Great-Russians, in this connection, represent a unique case of the fusion of three ethnical components (Slavic, Turkish and Finno-Ugric) into one people, with an original tradition and a rich culture. In the same fact of the rise of the Great-Russians from the synthesis of three ethnical groups, an integration potential of exceptional worth is contained. For this same reason Russia more than once became the core of the union of many different peoples and cultures into one single civilizational interlacing. The eurasists believe that Russia is bound to play the same role also in the XXI century.
The eurasists are not isolationists, to the same extent that they are not supporters of assimilation at any cost. The life and destiny of the peoples is an organic process which does not tolerate any artificial interference. Inter-ethnic and international issues must be decided according to their inner logic. Every people on Earth must be conceded the freedom to independently make their own historical choices. Nobody has the right to force any people to lose its uniqueness into the “global melting pot”, as the atlantist would wish to.

The rights of the peoples are no less significant to the eurasists than the rights of man.



Eurasia as a planet

Eurasism is a world-view, a philosophy, a geopolitical project, an economic theory, a spiritual movement, a nucleus around which to consolidate a wide spectrum of political forces. Eurasism is free from dogmatism, from the blind submission to the authorities and ideologies of the past. Eurasism is the ideal platform of the dweller of the new world, to whom disputes, wars, conflicts and myths of the past have but an historical interest. Eurasism as a principle is the new world-view for the new generations of the new millennium. Eurasism derives its inspiration from different philosophical, political and spiritual doctrines, which until now appeared as reciprocally irreconcilable and incompatible.
Together with this, eurasism has a definite set of basic founding ideas, from which one cannot deviate under any circumstances. One of the main principles of eurasism is the consequent, active and widespread opposition to the unipolar globalist project. This opposition (differently from the simple negation or conservatism) has a creative character. We understand the inevitability of some definite historical processes: our aim is being aware of them, taking part into them, leading them to that direction which corresponds to our ideals.

It might be said that eurasism is the philosophy of multi-polar globalisation, calling to the union of all societies and peoples on earth to build an original and authentic world, every component of which organically derives from historical traditions and local cultures.

Historically, the first eurasist theories made their appearance among Russian thinkers at the beginning of the XX century. But those ideas were consonant with the spiritual and philosophical search of all the peoples on earth – at least, of those who realised the limited and inadequate nature of the banal dogmas, the failure and the blind alley to which the intellectual clichés were bound, the need to escape from the usual frames toward new horizons. Today we can attribute to eurasism a new, global meaning; we can realise how our eurasist heritage is not the work of the sole Russian school, more often identified under this name, as also of an enormous cultural and intellectual vein of all the peoples on earth, not strictly belonging to the narrow frame of what until recently (in the XX century) was considered as the immutable orthodoxy (liberal, Marxist and nationalist).

In this highest and widest meaning, eurasism acquires a new extraordinary significance. Now it is not only the form of the national idea for the new post-communist Russia (as it was considered by the founding-fathers of the movement and the contemporary neo-eurasists in the first stage), as a vast program of planetary universal relevance, by far exceeding the borders of Russia, of the same Eurasian continent. In the same way as the concept of “americanism” today may be applied to geographical regions found beyond the borders of the same American continent, “eurasism” means a peculiar civilizational, cultural, philosophical, strategical choice, which can be made by any representative of the human kind, whatever the spot on the planet where he lives, or the national and spiritual culture to which he belongs.

In order to provide this meaning of eurasism with a real content, there is still much to be done. And to the extent that newer and newer cultural, national, philosophical and religious strata will join in our project, the same global meaning of eurasism will be widened, enriched, changed in its features… Yet such evolution of the sense of the eurasist platform must not simply remain a theoretical issue – many aspects must find their expression and accomplishment only through the concrete political practice.

In the eurasist synthesis, neither word can be thought without action, nor action without word.

The field of the spiritual battle for the sense and the outcome of history is the whole world. The choice of one’s own camp belongs to everyone personally. Time will decide of the rest. Yet sooner or later, through great accomplishments and at the cost of dramatic fights, the hour of Eurasia shall come.